HINDUÏSME: Zelfrealisatie

Veel meer dan andere wereldreligies is het hinduïsme behalve een ethisch systeem ook een uitgestippelde route tot zelfrealisatie. De meeste hedendaagse methodes voor geestelijke bewustwording vinden hun oorsprong in de Veda’s. De grootste vijand van de mens is zijn eigen verstand. In plaats van doelgericht de problemen van het leven tegemoet te treden en tot een oplossing te brengen, laat het menselijke denkvermogen zich veelal gemakkelijk afleiden en op een dwaalspoor brengen.

Door een ethische levenswijze en door mentale oefeningen tracht de naar spirituele vrijheid zoekende hindú controle te verwerven over zijn denkprocessen, om zo de onbegrensde mogelijkheden van zijn hogere ik te ontdekken en te realiseren. Dit pad bestaat vooral uit goed stroomlijnen van gedachten waarmee een doelbewuste denkkracht wordt verkregen.

Omdat doelbewustheid zo belangrijk is, onderscheidt het hinduïsme vier soorten strevingen in de mens, die alle kunnen helpen om weer doelgericht in het leven te staan. Deze vier fundamentele intenties zijn: plezier, succes, plicht en zelfrealisatie. Ieder mens heeft zijn eigen sterke verlangens en strevingen en deze kunnen meestal in één van deze vier categorieën worden thuisgebracht. Elk van deze categorieën kan worden beschouwd als een niveau van geestelijke ontwikkeling.

Volgens de hindú leer zal iemands verlangen zich pas ten volle op een hoger niveau kenbaar maken nadat hij of zij de beperkingen van het lagere niveau werkelijk heeft ondervonden. Daarom wordt een levensgenieter niet streng aangemaand tot een meer serieuze houding, doch aangeraden zo rationeel mogelijk, maar wel op ethische wijze, de plezierige dingen in het leven binnen zijn bereik te brengen. Er wordt wel gewezen op het onvermijdelijke moment dat het najagen van plezier niet meer weet te boeien. Dit moment komt sneller dan men denkt, en dan vraagt het hinduïsme aandacht voor de tweede categorie doelstellingen die de geest kunnen helpen doelgericht te worden: het op eerlijke wijze streven naar materieel succes/rijkdom/roem/macht. Maar ook dit streven naar materiële voorspoed, zal op langere termijn geen voldoening schenken.

Wie zijn materiële doelen weet te bereiken, zal steeds vaker merken dat zijn levensgeluk daarmee niet evenredig toeneemt. Zodra de gelovige hindú heeft vastgesteld dat lichamelijk genot en materieel succes als zingeving uiteindelijk zeer gelimiteerd zijn, staat hij/zij open voor de ontdekking van een veel belangrijker motiverende kracht: de plicht. Hij kan dan besluiten zijn leven in dienst te stellen van de medemens.

Door zichzelf onbaatzuchtig in te zetten voor zijn gezin/buurt/bedrijf/land, de mensheid, en ten slotte het gehele universum zal het chaotische denken tot zwijgen worden gebracht en zal de wijsheid van átmá, van zijn hogere zelf, hem steeds moeiteloos doen inzien hoe hij moet handelen. (Dus dan beseft hij: Sevá karná hamárá dharma hai! red.)

Bron: Hinduwijzer.nl