Swámi Dayánanda Saraswati geboortedag

Dayánanda Saraswati (1823-1883), dikwijls ook Swámi Dayánand genoemd, is de inspirator van de Árya Samáj.

Dayánanda Saraswati werd in 1823 geboren in Tankara in Morvi. Aangenomen wordt dat hij oorspronkelijk Dayárám Mulshankar heette. Zijn vader behoorde tot de kaste der brahmánen; hij was zeer godsdienstig en een aanhanger van Shiva. Het sprak dus vanzelf dat Mulshankar zeer religieus werd opgevoed. Daarom nam zijn vader hem mee naar de tempel. Het verhaal gaat dat Mulshankar tijdens een wake tijdens het Shivarátrifeest (Maháshivarátri, de nacht van waken voor Shiva) als enige van de aanwezigen wakker bleef en toen zag dat de muizen het voedsel opaten dat aan Shiva geofferd was. Dit maakte zo’n diepe indruk op hem dat hij vanaf dat ogenblik alle verering van beelden vaarwel zei.

Toen zijn vader en moeder een bruid voor Mulshankar hadden uitgezocht, besloot hij te vluchten. Zijn ouders lieten naar hem zoeken. Hij werd gevonden, maar korte tijd later lukte het hem weer om weg te komen en deze keer lukte het hem ook om weg te blijven. Als een asceet zwierf hij door het noorden van India.

Nadat hij bij de Narmadá rivier was aangekomen, werd hij tot sannyásí gewijd en ontving hij de naam Dayánanda Saraswati. Hij kwam terecht in de orde van de Dandi’s. Daarna ging hij de Himálaya in op zoek naar de bronnen van de heilige rivier de Ganges.

In 1860 kwam hij in de stad Mathurá. Daar vond hij Virjánanda Saraswati (1779-1868), de guru die hem definitief de weg zou wijzen die hij moest gaan. Virjánanda wijdde hem in in de Veda’s, de oudste heilige geschriften in de wereld, die vanaf dat moment voor Swámi Dayánand steeds belangrijker werden. In april 1863 zei Virjánanda hem dat zijn opleiding voltooid was. Hij gaf Swámi Dayánand de opdracht om de leer van de Veda’s te gaan verkondigen.

Daarna trok Swámi Dayánand door het noorden van India. Op zijn reis kwam hij onder andere in Calcutta in contact met de Brahmo Samáj, in die tijd in India een belangrijke hervormingsbeweging binnen het hindoeïsme. Onder invloed van wat hij daar tegenkwam, nam hij het revolutionaire besluit om voortaan zijn geschriften niet meer in het Sanskriet te schrijven, de taal van de geleerden, maar in het Hindi, de taal van het volk. Ook kwam hij ertoe om een drukpers aan te schaffen om zo zijn geschriften een groter verspreidingsgebied te geven. In deze tijd schreef hij de eerste versie van de Satyarth Prakásh (Het licht van de waarheid) en even later begon hij aan zijn eerste commentaren op de Veda’s.


De Brahmo Samáj is een sociaal-religieuze beweging die werd opgericht in 1828 in de Indiase stad Calcutta door Raja Ram Mohan Roy (1774 – 1833). Brahmo Samáj betekent: vereniging van Godzoekers. Brahmo komt van Brahman en Brahman is in het hindoeïsme de aanduiding voor de absolute God. Ram Mohan Roy was beïnvloed geraakt door het westerse denken en was een van de eerste Indiërs die Europa bezocht.

De geloofsprincipes van de Brahmo Samaj zijn:

  • Er is maar één God, die de schepper en redder is van de wereld. Hij is de heilige geest, oneindig machtig, wijs, liefdevol, rechtvaardig, heilig, alomtegenwoordig, eeuwig en gelukzalig;
  • De menselijke ziel is onsterfelijk en in staat tot oneindige vooruitgang en is voor zijn doen en laten verantwoording verschuldigd aan God;
  • Het geluk van de mens in deze en de volgende wereld bestaat uit het aanbidden van God in geest en waarheid;
  • De ware verheerlijking van God is gelegen in liefde voor God, het verkeren in communie met God en het doen van Zijn wil in alle aangelegenheden van het leven;
  • Geen enkel voorwerp mag aanbeden worden als God en alleen God zelf kan gelden als onfeilbaar.

                                                                                                                                                                 


                                              

Ondertussen hield Swámi Dayánand dikwijls debatten met andere hindoe-guru’s en van tijd tot tijd ook met protestantse zendelingen. Dit optreden zorgde ervoor dat hij een kleine groep aanhangers kreeg. Toen hij in 1875 in Bombay was, besloten deze aanhangers de Árya Samáj (= vereniging van nobelen) op te richten. De aanhang van Swámi Dayánand groeide, vooral in Punjab. De Árya Samáj beoogde een hervorming van het hindoeïsme en was voor Swámi Dayánand een middel waarmee hij openingen maakte naar een nieuwe vorm van hindoeïsme waarin geen ruimte was voor de verering van godenbeelden, waarin het mogelijk zou worden dat moslims en christenen door het ondergaan van een zuiveringsritueel (shuddhi) zouden kunnen terugkeren naar het hindoeïsme, en hindoe-weduwen de mogelijkheid zouden krijgen om een nieuw huwelijk te sluiten. Verder begon de Árya Samáj op initiatief van Swámi Dayánand scholen te stichten waarin de leerlingen door lessen in Engels, wiskunde en natuurkunde werden voorbereid op een carrière in de moderne samenleving, maar tegelijkertijd onderwijs ontvingen in Hindi en de hindoetraditie.

Zijn leer legde Swámi Dayánanda vast in de Tien Principes:

  1. God is de primaire oorzaak van alle wetenschappen en alles dat we via die wetenschap aan de weet kunnen komen.
  2. God is bestaand, intelligent en gelukzalig. Hij is vormeloos, almachtig, rechtvaardig, genadevol, ongeboren, oneindig, onfeilbaar, zonder begin, onvergelijkelijk, de steun en Heer van iedereen, alomtegenwoordig, zonder angst, onvergankelijk, onsterfelijk, eeuwig, heilig en de Schepper van het universum. Alleen Hem komt verering toe.
  3. De Veda’s zijn geschriften met ware kennis. Het is de plicht van alle Árya’s ze te lezen, ze te horen en aan anderen voor te dragen.
  4. Iedereen moet bereid zijn de waarheid te aanvaarden en onwaarheid op te geven.
  5. Alle handelingen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met Dharma, dat wil zeggen na overweging van goed en kwaad.
  6. Het hoofddoel van Árya Samáj is het goede te doen voor iedereen, oftewel het bevorderen van het fysieke, sociale en spirituele welzijn.
  7. Alle mensen moeten worden tegemoet getreden met liefde, redelijkheid en met waardering voor hun verdienste.
  8. Men moet streven naar het verhelpen van onwetendheid en het bevorderen van kennis.
  9. Men moet niet alleen tevreden zijn met het eigen welzijn, maar ook het welzijn van anderen nastreven.
  10. Men moet zichzelf onder de beperking van het volgen van een maatschappelijk altruïstische zienswijze beschouwen, terwijl iedereen vrij is de regels van het individuele welzijn na te volgen.

 

Al in 1875 trok Swámi Day’anand verder naar de Punjab, waar hij drie jaar verbleef. Toen trok hij naar het oosten in de richting van Delhi. Later, in 1879, was hij weer in Bombay. Kort daarna ontmoette hij in Saháranpur mevrouw Helena Blavatsky en kolonel Olcott van de Theosofische Vereniging. Ondertussen schreef hij in deze periode vele brochures en boeken, waaronder de definitieve versie van zijn Satyarth Prakash.

Na verschillende omzwervingen kwam hij in mei 1883 aan in Jodhpur. Eind september 1883 werd hij ziek. Op advies van de arts reisde hij naar Mount Abu om op te knappen. Op 23 oktober nam de koorts weer toe en op 30 oktober 1883 overleed hij. Hij overleed als gevolg van vergiftiging.

 

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Dayananda_Saraswati

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *