24 oktober: Diváli
De hindúdharma staat erom bekend dat alles wat het voorschrijft een hogere achterliggende gedachte heeft. De feest- of bezinningsdagen hebben als doel om liefde en inspiratie te verkrijgen in het leven. Dit geldt ook voor het Diwálifeest.
Bezinning over het doel van Diwáli
Op Diwálidag wordt vaak de volgende mantra gereciteerd uit de Veda, die het doel van Diwáli aangeeft.
“Aum, asato má sad gamaya,
tamaso má jyotir gamaya,
mrityor má amritam gamaya”
In deze mantra zitten drie boodschappen. Allereerst “tamaso má jyotir gamaya”: laten wij niet naar duisternis, maar naar licht gaan. Hoe dit bereikt kan worden, wordt uitgelegd in “asato má sad gamaya”. De duisternis die wordt aangehaald is namelijk asat. Asat kan worden vertaald als onwaarheid, maar de juiste betekenis van dit begrip is ‘vergankelijk’, ‘aan verandering onderhevig’ of ‘niet stabiel blijvend’.
Wat men om zich heen ziet, is allemaal asat, omdat het continu verandert.
Als men kijkt naar het eigen lichaam, ziet men dat het vanaf de geboorte tot nu een grote verandering heeft doorgemaakt. Het lichaam is daarmee aan verandering onderhevig en dus asat. De persoon die in het lichaam zit, is echter dezelfde persoon als in het verleden. Die “ik” is niet veranderd en daarom ‘sat’. Sat is die ultieme waarheid. “Asato má sad gamaya”:
laten we niet naar asat, maar naar sat gaan, is een proces dat iedereen kan doorlopen in het leven. De bedoeling is dat de gebondenheid in asat overstegen moet worden. Deze gebondenheid in asat heeft de volgende stadia: sharír (lichaam), indriyán (zintuigen), man (gedachten), ahankár (valse ego), buddhi (intellect). Onze eerste gebondenheid is aan het lichaam; we zorgen er goed voor en we houden er ook erg veel van. Als we verder gaan in het leven en een huwelijk aangaan, dan hechten we ons op het zintuiglijk niveau. We houden dan erg veel van onze partner en willen alles doen om die gelukkig te houden. Daarna komen er kinderen en draait ons leven niet meer om onze partner maar om de kinderen.
De vooruitgang van de kinderen wordt gezien als eigen vooruitgang. ‘Zij zullen mij later steunen en mijn eer vergroten of verlagen’ is de gedachte die overheerst. Dit gebeurt op het niveau van de man. Beide partners zorgen nu samen voor de kinderen. Hoewel we nu boven de zintuigen zijn gestegen, is het doel nog niet bereikt. We zijn immers nog steeds in asat. In ieders leven komt dan een punt waarop de kinderen hun eigen leven gaan leiden.
Nu komen we op het niveau van buddhi, waarbij men zich geen zorgen meer maakt om het gezinsleven, maar zich inzet voor een ander ‘hoger’ doel. Daarbij kunnen we denken aan het inzetten voor het land, de gemeenschap of dharma. Iemand op het niveau van buddhi kan zich gemakkelijk en met alle plezier voor dat doel opofferen.
In de Bhagavad Gítá wordt gezegd:
“sarva bhutátmábhutátmá”: uw ziel omvat alle zielen. Een persoon op dat niveau bevindt zich op de rand van ‘sat’. Alles wat zich daaronder bevindt is asat. Daarboven bevindt zich de átmá, onze eigen vorm. Als men dit niveau heeft bereikt, dan komen we bij “mrityor má amritam gamaya”: laten we niet naar sterfelijkheid, maar naar onsterfelijkheid gaan. Sterfelijkheid zit alleen in asat en niet in sat. Als wij dus boven asat stijgen, bereiken we amrit, onsterfelijkheid en dus ons werkelijke zelf.
Bron: Sandesá