5e editie: De overlijdensrituelen volgens de Sanatan Dharma

Op zaterdag 4 februari hield de Yuvadal Suriname de 5de informatiedag over “De overlijdensrituelen volgens de Shrí Sanátan Dharma”. Dit keer werd het gehouden bij de S.C.S.V. Jivan Jyoti, gelegen aan de hoek Frederikshoopweg/Magentakanaalweg. Er waren 150 bezoekers aanwezig alsook 24 dienende leden van de Yuvadal aanwezig ,naast het panel .De inleiders waren pt. Nitin Jagbandhan en pt. Shrawan Ramsoedit Tewari, bijgestaan door een panel bestaande uit andere pandits. Zij gaven aan het begin aan dat alle informatie die zij zullen verschaffen, gestaafd kan worden met de heilige Geschriften m.n. de Veda’s. De Veda’s zijn verder uitgewerkt in de Upanishad’s, Puráṇ’s e.a. Geschriften. In de heilige Geschriften staat ook geschreven dat met de familietradities ook rekening gehouden moeten worden (vidri­lábha). Ook geldt soms “Nood breekt wet” (ápatta­dharma). De informatie was zeer uitgebreid. We zullen proberen een samenvatting van alle relevante informatie te geven.

Wat is shráddha kriyá (voorouderverering)?

Gebezigd wordt hiervoor vaak de term “kám kriyá”, maar aangezien kám meerdere betekenissen heeft z.a. lust, kun je liever spreken van shráddha kriyá. Dit houdt in: datgene wat we met liefdevolle toewijding offeren aan de geest die heen gegaan is. (Noot: er is verschil in uitspraak en betekenis tussen shráddha en shraddhá (dit laatste betekent respect).

Waarom zou u wel shráddha kriyá moeten doen?

Bij de geboorte krijgt elk individu 3 riṇ’s (schulden) mee:

Deva riṇ: schuld aan God; dit kun je vereffenen door God te aanbidden en te bedanken

Rishi riṇ: schuld aan de zieners; te vereffenen door de heilige Geschriften te bestuderen

Pitri riṇ: schuld aan de (voor)ouders; dit kun je vereffenen door de shráddha kriyá (pitri­yagya) te doen en de verering van de levende (voor)ouders.

Wilt u mukti (verlossing) bereiken, dan zult u deze 3 schulden moeten vereffenen gedurende uw leven. De shráddha kriyá komt zowel de overledene als de nabestaanden ten goede.

U helpt de geest van de overledene opdat hij een goede “reis” mag hebben.

Hoe doet u de shráddha kriyá?

Bij de Shrí Sanátan Dharma is er geen enkele verplichting; eenieder kan het, indien bij machte, naar zijn/haar vermogen doen. In hoofdstuk 3 van de Vishṇu puráṇ staat alles beschreven. U behoeft bv. niet zoveel gerechten en dranken te offeren, zoals we in de praktijk zien. Een graansoort en 1 of 2 gerechten zijn voldoende. U offert wat u kunt missen!

Enkele mogelijkheden voor shráddha kriyá zijn:

­ piṇdadán kriyá (zie onder)

­ paṇdit/brahmáṇ (brahmaan) bhojan geven

­ graan doneren aan armen

­ handjevol sesamzaad doneren aan een behoeftige

 ­ tilánjali doen: water uit handpalm naar links toe schenken met het gezicht naar het zuiden (bij devtápújá met handpalm naar boven en bij rishitarpaṇ met handpalm rechts zijwaarts schenken)

­ een koe gras laten eten; gau­mátá is heilig binnen het hinduïsme; het universum bevindt zich in de koe en als je de koe te eten geeft, is het hele universum tevreden.

 

Shráddha kriyá en wetenschap

Religie is bovenzinnelijk; je kunt niet alles met je normale ogen zien. Zieners in meditatie kunnen dat wel. Geloof in de rituelen is dus belangrijk. Wetenschappelijk is wel aangetoond dat er een God bestaat.

Overlijdensrituelen

* Antyeshti Sanskár is van de 16 sanskár’s (sacramenten), de laatste en de belangrijkste. Je zou deze dus moeten doen.

Er zijn 4 vormen van uitvaart, nl. begrafenis, crematie, aan het water toevertrouwen en aan een boom hangen, waarvan de eerste 2 in Suriname gangbaar zijn.

* Sútak (rouwperiode): periode van spirituele onreinheid, welke voor Suriname bepaald is door de Priesterraad van de Shrí Sanatan Dharm Maha Sabha Suriname dat het 10 dagen duurt na de crematie/begrafenis. (In India worden de meeste lijken binnen 24 uur gecremeerd, terwijl hier niet). De rouwzittingen zijn niet verplicht; je mag wel bij elkaar komen en bv. alleen bhajan’s zingen. Tijdens de rouwzitting mag uit alle heilige boeken gelezen worden en niet slechts uit de Rámáyaṇ. Als de familie kiest om uit de Garur Puráṇ te lezen, dan wordt alleen daaruit gelezen.

Verrichtingen voor of op de dag van de begrafenis/crematie

* Hoofdhaar scheren: de mannelijke kartá (een zoon verricht de rituelen meestal) is verplicht zijn haar kaal te scheren. Het haar dat het mooie van je aangezicht bepaalt, offer je op aan de overledene en het is ook symbool voor reiniging. De vrouwen (dochters en echtgenoten) mogen ook shraddhakartá zijn en moeten alleen de nagels knippen.

* Geen vuur aanmaken thuis na het overlijden: dit om soberheid en hygiëne te betrachten. Nadat het vuur bij de brandstapel aangestoken is, mag er thuis weer gekookt worden.

* Piṇda dán (rijstbaloffer): op de dag van de crematie/begrafenis worden door de kartá, piṇda’s (ballen gemaakt van rijstmeel) geofferd ten gunste van de heer der overlijdensplaats, de heer der verblijfplaats, de heer der rustplaats van de overledene en ten gunste van de jíva (geest).

* Verering van het lijk: dit gebeurt d.m.v. de plaatsing van een ereteken van candan (sandelhoutpoeder) op het voorhoofd, málá (bloemenkrans), 7 stukjes goud, gewikkeld in tulsíbladeren, en reukwater.

* Crematie/begrafenis: Bij het crematieoord wordt een vuuroffer verricht, waarna er 5 wandelgangen worden gemaakt, elk afgesloten met het plaatsen van een brandende kamfer in of nabij de mond van het lijk (mukhagni). Op de begraafplaats worden alleen 5 wandelgangen gemaakt, elk afgesloten met het strooien van wat aarde op de lijkkist die geplaatst is in het gegraven gat (mittí dená). Hierna wordt er een afsluitingsgebed verricht (shántipáth).

Eigenlijk mag alleen de shráddha kartá rond de citá (brandstapel) lopen. Als anderen ook willen meelopen (vaak om emotionele redenen), dan moeten zij zich ook aan de regels, die gelden tijdens de sútak, houden.

Asthi Sancaya (reinigingsritueel): na de crematie wordt het as aan de wateren toevertrouwd. De wetenschappelijke grondslag hiervan is dat water (H2O) bestaat uit waterstof en zuurstof. H2O komt het meest voor in het universum. Hierdoor vinden de 5 oerelementen waaruit het lichaam opgebouwd is, gemakkelijk hun weg terug naar hun oerbron.

Rituelen ten huize van de overledene:

* Tilánjali (waterofferande): de kartá dient vanaf de dag van de crematie/begrafenis tot en met de 10de dag daaropvolgend, ten gunste van de jíva, water (toya), sesamzaad (til), e.a. attributen met beide handen (anjali) op een hoeveelheid kushgras te offeren.

* Doniyá: het offeren van eten en drinken aan de jíva (geest)

* Regels die de shráddha kartá tijdens de sútak in acht moet nemen:

 ­ op kushagras slapen. Wetenschappelijke grondslag: kusha dient als isolator: door te zitten op kusha gras tijdens meditatie wordt kosmische energie vergaard en niet doorgeleid naar de aarde. Kusha is ook goed tegen dysenterie, kan X-raystralen tegenhouden en vergroot de fonetische vibratie.

­ geen geslachtsgemeenschap hebben

­ niemand aanraken, dus geen handen schudden

 ­ sober eten, dus geen chaunkal (in olie gefrituurd) en voedsel weghalen voor gau­mátá (koe)

 ­ niet gaan werken/uitgaan: dit is wel toegestaan indien het niet anders kan en de kartá zich rein kan houden.

Tijdens de sútak mogen ook geen voedsel en drank aangeboden worden aan de gasten; ook is het dus streng verboden om op de begraaf­ en crematieplaats te eten en te drinken mede vanwege hygiënische en gezondheidsredenen. Tijdens de crematie komen veel giftige stoffen vrij.

Malin Shodashí (dashgátra: 10de daags ritueel)

*Wetenschappelijke benadering:

Als de ziel het lichaam verlaat, vindt er binnen 10 dagen daaropvolgend, de belichaming plaats van een subtiel lichaam (sukshma sharír). De 10 piṇda’s die op de 10de dag ritueel worden geofferd, corresponderen met de 10 lichaamsdelen van het subtiel lichaam. Na de belichaming van het subtiel lichaam, vindt eveneens de belichaming van het causaal lichaam (káran sharír) plaats, waarna de ziel haar “spirituele reis” (yátrá) aanvangt.

* Mahá bráhmaṇ /Mahá pátra: het is aan te bevelen om een bráhmaṇ uit te nodigen en hem eten te geven. In de Veda staat dat op de 10de dag het subtiel lichaam compleet is en honger heeft. De mahá pátra wordt uitgenodigd om in naam van de overledene voedsel te nuttigen om de honger van de geest van de overledene te stillen. (Of anders kan het voedsel ook geofferd worden aan een koe.) De mahá pátra vertrekt na het eten en mag niet omkijken: hij neemt onreinheid mee; de geest van de overledene mag niet terugkeren. Daarna is al het voedsel daar “rein” en kan door anderen gegeten worden. (De paṇdit’s eten deze dag niet).

 

Madhyam­shodashí en sapindan (12de daags ritueel)

Op de 12de dag vindt de hereniging van de geest van de overledene met de geest van de voorouders plaats. Het is de afsluiting van de rouwperiode. Er wordt hierna op dezelfde dag een Deva­pujá gedaan.

Uttam­shodashí (6de en 12de maand ritueel)

Er is veel discussie of deze rituelen wel gedaan moeten worden. De inleiders vinden van wel, omdat de geest op reis is gedurende een jaar. Eigenlijk zou je gedurende dit jaar elke maand de shráddha kriyá moeten verrichten ten gunste van de geest. Dit heet punará­vritti. Maar het is in deze tijd gemakkelijk gemaakt, mede vanuit de heilige boeken, door het na 6 en 12 maanden te doen.

Andere vormen van voorouderverering

* Elk jaar in de maand áshvin (sept./okt) zou eenieder de pitri­pujá moeten doen. Binnen de Shrí Sanátan Dharma bestaan hiertoe diverse mogelijkheden. De gemakkelijkste methode is door zelf de eerder beschreven tilánjali te doen voor elk der overleden (voor)ouders in combinatie met een eenmalige anna­dán (voedselgift bv. rijst) aan een bráhmaṇ of behoeftige.  * Párvan shráddha: dit is een uitgebreidere vorm van de hierboven beschreven pitri­pújá met de piṇda­dán, welke met behulp van een paṇdit wordt gedaan.

Heeft u nog vragen?

Dat kan bij de Sanatan Dharma via het tel. nr 403083, infopriesterraad@gmail.com, facebook page Sanatan Dharma Mahasabha, app nr. 08888534.