De mens is een dier, maar dieren zijn geen mensen
De natuur verdient respect, maar niet omdat ze menselijk is – dat is ze niet.
‘Niet het eten van vlees is het probleem, maar behandeling van de dieren, zegt Frans de Waal”, zo twitterde publiciste Tracy Metz onlangs. Ze vatte de woorden van de bekende etholoog samen over de vraag hoe menselijk dieren zijn, en hoe dierlijk mensen.
De uitspraak deed me denken aan een familie-anekdote. Mijn schoonvader hield vroeger kippen en enkele konijnen in de tuin achter zijn rijtjeshuis. Eenmaal per jaar, eind december, was een van de konijnen bestemd voor de pan. Schoonpa vond dat het dier dat hij het hele jaar liefdevol had verzorgd, niet nodeloos mocht lijden en slachtte het daarom niet zelf maar liet dat doen door een daartoe bekwame kennis. Je moest tenslotte, zo meende hij, goed voor de dieren zorgen zonder er al te zeer aan te hechten. De konijnen hadden ook geen naam, ze waren gewoon konijn, werden goed verzorgd maar eindigden wel op het bord. Een simpele maar verantwoorde filosofie. De aaibaarheidsfactor bestond nog niet.
Onze omgang met dieren is er sindsdien niet eenvoudiger op geworden.
Menselijke interpretatie van dierlijk instinct
Communicatie met dieren en het interpreteren van hun gedrag wordt vooral gehinderd door de totale onmogelijkheid tot het leggen van verbaal contact. We kunnen een pissebed of een tuinslak niet vragen naar zijn of haar zieleroerselen of ervaringen. Zelfs met onze naaste verwanten, chimpansees en de bonobo’s, kunnen we helaas geen zinnig gesprek aanknopen. Het gevolg daarvan is dat we ieder diergedrag moeten interpreteren. Natuurlijk zijn daar in de loop van de tijd goede protocollen voor ontwikkeld die door gedragsbiologen worden toegepast, maar buiten deze beroepsgroep wordt er vaak maar wat hineininterpretiert.
Het grote risico is daarbij dat we onze eigen, menselijke emoties projecteren op de dieren. En dus horen we op de televisie vertellen dat twee vogels elkaar verliefd aankijken. Of dat een roofdier ergens verlekkerd naar loert. Maar we kunnen helemaal niet weten of een dier verliefd is, of verlekkerd. De kans is vele malen groter dat hormonen een rol spelen, respectievelijk de maag knort, en de vertaling van die fysiologische verschijnselen naar een psychologische duiding is dan ook volkomen misplaatst.
Dit fenomeen, het projecteren van menselijke emoties en gevoelens op dieren of het interpreteren van diergedrag in termen van menselijke begrippen, noemen we antropomorfisme. Het leidt tot allerlei misverstanden, zo betoogde ik in een interview in deze krant. Tot mijn verrassing noemde filosofe Leonie Breebaart dit een verbazingwekkende uitspraak. Ze haalde vervolgens wel twee dingen door elkaar: enerzijds het risico van antropomorfisme en anderzijds de ook bestaande overeenkomsten tussen mens en dier, om te eindigen met de vreemde constatering dat wanneer het antropomorf is om te veronderstellen dat een huisjesslak bang kan zijn en je dus niet kunt weten wat hij voelt, je de slak wel zou mogen doodtrappen.
Natuurlijk weten we niet wat een slak denkt die zich in zijn huisje terugtrekt; naar alle waarschijnlijkheid denkt het diertje echt helemaal niets en is het terugtrekken slechts een reflexmatige reactie op een beweging in zijn omgeving. Onze ethiek verhindert (of beter: zou moeten verhinderen) dat we het dier doodtrappen.
Afstotelijk wangedrag
Maar zo denkt niet iedereen erover. Zo’n dertig jaar geleden reed ik op het eiland Menorca over een geasfalteerd landweggetje en zag twee esculaapslangen (waarschijnlijk Elaphe scalaris) in een prachtige paringsdans over het warme asfalt kronkelen. Ik stopte om het eens goed te kunnen bekijken, toen er uit de andere richting aan auto aankwam, die ook stopte. Twee mannen sprongen eruit en begonnen meteen met stokken op de slangen in te slaan. Een slang kon ontkomen, de andere werd doodgeslagen. Het waren geen gifslangen, die komen op het eiland helemaal niet voor. Mijn metgezel en ik waren stupéfait over dit afstotelijke wangedrag.
De mens is een dier. Punt. Homo sapiens is een van de ongeveer 5500 zoogdiersoorten die de aarde bevolken. Het is een gedachte waar velen nog altijd moeite mee hebben, al dan niet bewust. Zelfs onder wetenschappers heerst hier en daar nog een intuïtieve afkeer van het menselijke dierzijn. Volgens het bijbelboek Genesis werden eerst de in het wild levende dieren en het vee en alles wat over de aardbodem rondkruipt geschapen en pas in een volgend scheppingsmoment de mens. Daarmee was de mens buiten het dierenrijk geplaatst. In de achttiende eeuw gaf de Zweedse bioloog Carolus Linnaeus ons weliswaar een wetenschappelijke naam net als alle andere dieren (Homo sapiens – de denkende mens), maar nog in 1873 noemde de Duitse zoöloog en darwinist Ernst Haeckel zijn toen gepubliceerde stamboom van het leven Stammbaum des Menschen. Van de kroon op de schepping waren we de kroon op de evolutie geworden, maar nog altijd uniek en erboven staand. Toch zal niemand ontkennen dat de mens een bijzondere positie inneemt, alleen niet bóven het dierenrijk maar er midden in.
Het verschil tussen goed en kwaad
Al sinds – eveneens in Genesis – de fatale ontmoeting met een sprekende slang plaatsvond, heerst er een soort haat-liefdeverhouding tussen ons en de dieren. We knuffelen en vertroetelen het ene dier, we villen het andere levend. We laten het lieveheersbeestje met plezier over onze arm lopen en slaan met de andere arm een wesp met een oude krant morsdood. Beide zijn gewoon insecten. We verzorgen de muis in het ziekenhuislaboratorium conform wettelijk vastgelegde standaarden van leedvermijdend comfort, maar bestrijden zijn neef in de kruipruimte of de kantine van hetzelfde ziekenhuis met eveneens wettelijk voorgeschreven hulpmiddelen als klapvallen en langzaam werkend gif. Sinds Gods vervloeking van de genoemde slang (‘zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel’) is het nooit meer helemaal goed gekomen tussen de mensen en de rest van de biodiversiteit. Het verhaal van de Menorcaanse slangen en hun oudtestamentische bejegening is er een navrante illustratie van.
Ook verder wemelt het op de wereld en in het dagelijkse nieuws van voorbeelden waarbij je je kunt afvragen of de mens het onderscheid tussen goed en kwaad wel helemaal scherp op het netvlies heeft (al sinds die affaire met de sprekende slang wordt de mens geacht dat onderscheid te kennen). De jaarlijkse griendenmoord op de Faeröer-eilanden; de affaire van de levend kaalgeplukte bontkonijnen in China; de behandeling van slachtvee in sommige abattoirs – en überhaupt de hele bio-industrie; deels verouderde volksgebruiken als katknuppelen, ganstrekken, stierenvechten, dansende beren en door brandende hoepels springende circustijgers: we kunnen er wat van op het gebied van dierenkwelling. Dit is dus het afkeurenswaardige uiterste van het brede spectrum van onze omgang met dieren. Maar zowel het meedogenloos mishandelen van slachtvee als het toedelen van verliefdheidsgevoelens aan een vogeltje berust op onkunde en misverstand.
De mens is niet zo geweldig
Dieren zijn geen mensen, maar ze hebben veel met ons gemeen. Frans de Waal maakt ons in al zijn wetenschappelijke publicaties en publieksboeken duidelijk dat het onmogelijk is om een scherpe grens te trekken tussen mens en dier. Allerlei eigenschappen die aanvankelijk als typisch menselijk werden beschouwd, komen ook in het dierenrijk voor. Zelfherkenning is bij mensapen, dolfijnen, olifanten en zelfs een kraai-achtige aangetoond. Empathie, het je kunnen verplaatsen in de gevoelens van een ander, is diverse zoogdieren niet vreemd, soms zelfs soortoverschrijdend. Zo redde een gorilla een peuter die in de apenkuil van Brookfield Zoo was gevallen. De gorilla bracht het bewusteloze kind naar de deur waardoorheen de oppassers de kuil konden betreden. Of denk aan dolfijnen die drenkelingen redden.
Een zeker tijdsbesef en daaruit voortvloeiende anticiperende handelingen komen ook bij apen voor. Een zekere mate van rouwverwerking en -rituelen zien we bij olifanten en sommige walvisachtigen. Gereedschapsgebruik komt niet alleen bij apen maar zelfs bij vogels voor. En een zekere mate van intelligentie, soms verbazingwekkend hoge intelligentie, is bij diverse diergroepen en zelfs bij inktvissen aangetoond. Uiteraard is het allemaal niet gelijkmatig verdeeld: hoe dichter bij de mens in de stamboom van het dierenrijk, hoe meer dergelijke ‘menselijke’ eigenschappen zijn aan te tonen. Een regenworm zul je niet gauw op zelfherkenning in een spiegel kunnen betrappen. Veel van zulke eigenschappen vertonen dus een door de stamboom glijdende schaal, met Homo sapiens dikwijls als koploper, maar beslist niet als unieke soort.
Op veel gebieden zijn we trouwens helemaal niet zo geweldig. Veel dieren overtreffen ons qua gezichtsvermogen, reukvermogen, snelheid, uithouding, kracht, tolerantie wat betreft hoge of lage temperaturen, socialiteit, enzovoort. In feite zijn we nergens uniek in. Hooguit in zelfoverschatting. Het zou allemaal tot bescheidenheid moeten leiden, en vooral tot empathie, respect en voorzichtigheid in onze benadering van andere soorten.
Fatsoen!
Terug naar de konijnen van mijn schoonvader, dieren die met zorg werden omringd en die een zo fatsoenlijk mogelijke behandeling kregen, inclusief een snelle en pijnloze dood. Het gebeuren is ongetwijfeld terug te voeren op onze pre-industriële omgang met dieren, op vroeger eeuwen, op de tijd van Ot en Sien met boerderijen waar kippen, geiten, varkens en ander vee rondliepen. Op de tijd van vóór de bio-industrie met haar megastallen, kalverkisten en legbatterijen. Dieren zijn nu niets meer dan productiefactoren, fabrikanten van melk, vlees en eieren. Zodra er iets misgaat – en dat gebeurt met bijna voorspelbare regelmaat – verdwijnen ze bij duizenden in de grijpers en vrachtwagens van de destructie als lege wijnflessen in de glasbak. Hup, weg ermee. Iedere vorm van respect is verdampt.
Het andere uiterste is trouwens bijna even respectloos: het via de rechter afdwingen van jachtverboden wanneer door menselijk falen bepaalde populaties zó uit de hand zijn gelopen dat complete leefgebieden worden kaalgevreten en de dieren bijna letterlijk tegen de hekken worden gedrukt. U kent de voorbeelden van verhongerende grazers in te kleine reservaten. Ook dat getuigt van gebrek aan respect voor de dieren en het ecosysteem.
Ieder levend wezen heeft recht op een fatsoenlijke en zo respectvol mogelijke bejegening door de (mede)mens, ook wanneer ze zich geen enkel beeld kunnen vormen van hun eigen leed. We mogen dus ook niet, zoals Leonie Breebaart polemisch suggereerde, een slak doodtrappen die zich in zijn huisje heeft teruggetrokken omdat zo’n diertje geen enkele notie heeft van angst of vrees en ook geen besef van het verschil tussen levend rondkruipen of gewoon dood zijn.
Of het nu om kinderen in Syrië gaat, concertbezoekende pubermeisjes en hun ouders in Manchester, varkens in een Brabantse megastal, kippen te Barneveld, herten in de waterleidingduinen of de slak in uw achtertuin: een beetje respect en fatsoen graag!
Dat lijkt me een intrinsiek recht van ieder levend wezen. De dieren zijn er niet om over te heersen, ze zijn er om fatsoenlijk behandeld te worden. En voor ik het vergeet: er zijn ook planten, bomen, bossen, habitats en ecosystemen. De hele natuur verdient ons respect, maar niet door haar te antropomorfiseren. Dat helpt niet.
Bron: Trouw