De nieuwe Wet Notarisambt 2019

Verhoging van het aantal notarissen van 20 naar 50

Op 15 oktober 2019 is de nieuwe Wet Notarisambt 2019 (WN 2019) in werking getreden. Het gaat om een initiatiefontwerp van DNA dat gebaseerd is op een ontwerp dat was voorbereid door de Vereniging van Notarissen en Kandidaat-notarissen (VNKN). Voor dit ontwerp heeft de Nederlandse WN als voorbeeld gediend, maar hierbij moet opgemerkt worden dat er toch belangrijke verschillen bestaan tussen de Surinaamse en Nederlandse WN.

De belangrijkste wijzigingen van de WN 2019 ten opzichte van de WN 1963 zijn de navolgende:

  1. Verhoging van het aantal notarissen van maximaal 20 naar maximaal 50.

De vraag of in deze tijd nog een limitering van het aantal notarissen nodig is, blijft een heet hangijzer. Hoewel de notaris formeel een benoeming krijgt als openbaar ambtenaar, verdient hij zijn eigen geld en kan zijn beroepsuitoefening vergeleken worden met die van een vrije beroepsbeoefenaar. Vanuit dit laatste standpunt lijkt het discriminatoir tegenover andere beoefenaren van een vrij beroep die geen numerus fixus  (gelimiteerd aantal) kennen, een bescherming in te bouwen voor notarissen.

In Nederland waar onze wettelijke roots liggen, is het principe van een maximum aantal, mede onder druk van de EG-richtlijnen, reeds lang verlaten. Wel wordt in Nederland van de kandidaat-notaris voor zijn benoeming tot notaris een stage (praktijkervaring) verlangd van tenminste zes jaar, een bedrijfsplan geëist, terwijl een beroepsaansprakelijkheidsverzekering verplicht is.

Ook het maximum aantal van 50 lijkt arbitrair. Het is onduidelijk waarop dit aantal is gebaseerd. Een vluchtig onderzoek uit de M.I. Glisregisters eerder dit jaar uitgevoerd door parlementariër Krishna Mathoera heeft uitgewezen dat het aantal gepasseerde transport- en hypotheekakten sinds 2015 juist een dalende trend vertoont.

Uit maatschappelijk oogpunt is het echter ongewenst om een kandidaat-notaris te lang te laten wachten op zijn benoeming tot notaris. Op dit moment zijn er ongeveer 23 kandidaat-notarissen, van wie 17 voldoen aan de eisen voor benoembaarheid (vier jaar stage met waarnemingservaring en in het bezit zijn van de Surinaamse nationaliteit). De aanvulling zal naar verwachting gefaseerd gebeuren omdat een benoemingsexplosie een krater zou kunnen veroorzaken in het tot nu toe redelijk rustige notariële landschap!

  1. Geen verplichte aanwezigheid van getuigen voor alle akten.

In de oude wet was voor elke akte verplicht gesteld dat deze moest worden verleden in tegenwoordigheid van twee getuigen. In de praktijk werd dit voorschrift uitgelegd als een pure formaliteit. Het enige waarop gelet werd is dat de in de akte genoemde getuigen fysiek aanwezig waren op het kantoor van de notaris op de dag van het passeren van de desbetreffende akte.

Door het Hof van Justitie (HvJ) optredend als Tuchtcollege voor de notarissen werd daar echter heel anders over gedacht. In bepaalde gevallen waarin het ontbreken van één of meer getuigen vastgesteld werd, heeft het HvJ een tuchtrechtelijke straf opgelegd aan de desbetreffende notaris. Dit is een duidelijk verschil tussen theorie en praktijk. De tegenwoordigheid van getuigen is thans slechts in bepaalde gevallen vereist bijv. bij testamenten en wanneer de notaris dit verlangt.

  1. Geen verplichte voorlezing van de akte

In de oude wet was voorlezing van de akte verplicht gesteld. Er zijn echter maar weinig notarissen die zich in letterlijke zin aan dit voorschrift hielden. De notarissen plachten dan de inhoud van de akte aan de comparanten voor te houden. Conform deze praktijk stelt de nieuwe wet dat indien partijen daar geen prijs op stellen de akte niet volledig wordt voorgelezen. De verschijnende personen moeten wel in de gelegenheid gesteld zijn, kennis te nemen van de inhoud van de akte. De notaris is slechts verplicht een zakelijke opgave te geven van de inhoud van de akte.

Alleen bij akten die in tegenwoordigheid van getuigen worden verleden, is steeds volledige voorlezing vereist.

  1. Tuchtrecht

Één van de belangrijkste wijzigingen betreft de tuchtrechtspraak. Deze is thans in handen van het Tuchtcollege voor het Notariaat. De tuchtrechtspraak werd vóór invoering van de nieuwe wet uitgeoefend door het HvJ, nadat een klacht was ingesteld door de PG.

Het Tuchtcollege bestaat thans uit drie leden, onder wie twee leden van de Rechterlijke Macht en één notaris. Het voorzitterschap is in handen gelegd van een rechter. Thans is het zo dat het tuchtrecht behalve op notarissen, ook van toepassing is op kandidaat-notarissen. Notarissen en kandidaat-notarissen, die niet meer werkzaam zijn alszodanig kunnen wel tuchtrechtelijk aangesproken worden voor laakbare handelingen die zij gepleegd hebben toen zij nog in functie waren. Echter met dien verstande dat er een verjaringstermijn geldt voor het indienen van een klacht bij het Tuchtcollege van drie jaar. Onder de oude wet was deze termijn twee jaar en dus is deze nu verruimd.

In de oude wet was het tuchtrecht niet van toepassing op kandidaat-notarissen, maar had het HvJ wel een toetsingsbevoegdheid waardoor aan een kandidaat-notaris die als plaatsvervanger van een notaris optrad, de waarnemingsbevoegdheid kon worden ontzegd. Ten onrechte werd dit gezien als een bevoegdheid van het Hof als Tuchtcollege. In de nieuwe wet is er geen rol weggelegd voor de PG. Volgens de oude wet moesten als voormeld klachten tegen notarissen via de PG ter kennis van het HvJ als Tuchtcollege worden gebracht. Thans moeten bedoelde klachten schriftelijk ingediend worden bij de voorzitter van het Tuchtcollege.

De tuchtstraffen die aan een notaris kunnen worden opgelegd zijn:

  1. waarschuwing;
  2. berisping;
  3. oplegging van een geldboete van ten hoogste SRD 10.000,=;
  4. schorsing voor ten hoogste één jaar, en
  5. ontzetting uit zijn ambt.

Belangrijk is ook dat van uitspraken van het Tuchtcollege hoger beroep mogelijk gemaakt is bij het HvJ. In de oude wet besliste het Hof als Tuchtcollege in eerste en enige instantie. Dit was in strijd met verscheidene mensenrechtenverdragen die door Suriname zijn geratificeerd. Voorzover bekend is er nooit door een belanghebbende een zaak hierover aanhangig gemaakt bij een internationaal of supranationaal gerecht (bijv. het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens). 

  1. Overgangsbepalingen (geen regeling voor lopende zaken)

De VNKN wordt van rechtswege ontbonden en op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet van rechtswege opgevolgd door de Surinaamse Notariële Beroepsorganisatie (SNB).

Ten aanzien van klachten die bij de inwerkingtreding van deze wet reeds zijn ingesteld bij het HvJ, maar waarvan de behandeling door het Hof nog niet heeft plaatsgevonden, kunnen door het HvJ worden overgebracht naar het Tuchtcollege. Voor de lopende zaken is er echter geen expliciete overgangsregeling gemaakt. De vraag is of uit de formulering van de overgangsbepalingen afgeleid mag worden dat lopende zaken nog door het HvJ als Tuchtcollege behandeld mogen worden. Dit vraagstuk is actueel, omdat er momenteel verscheidene tuchtzaken in behandeling zijn bij het Hof. Uit praktische overwegingen zouden de lopende zaken afgehandeld kunnen worden door het Hof. Echter moet beseft worden dat de WN 2019 in art. 109 expliciet stelt dat bij de inwerkingtreding van deze wet de oude WN is ingetrokken en derhalve geen werking meer heeft. Dit betekent dat het HvJ als Tuchtcollege geen wettelijk bestaansrecht meer heeft. Als deze redenering juist is, zou het Hof in de oude samenstelling niet langer over de lopende zaken mogen oordelen, maar moeten deze overgedragen worden aan het nieuwe Tuchtcollege voor het Notariaat. Daarbij rijst tevens de vraag of het onderzoek door het nieuwe Tuchtcollege in de stand waarin het zich bevindt moet worden voorgezet, of dat de behandeling opnieuw moet beginnen. Dit probleem had de wetgever kunnen voorkomen door in de overgangsbepalingen duidelijk op te nemen wat met de lopende zaken moet gebeuren.

door: Carlo Jadnanansing
Paramaribo, 5 november 2019.