De ontwikkeling van de Baithak Gáná Zangstijl van 1873 tot heden

In het kader van 144 jaar  Hindustaanse Immigratie Herdenking door de NSHI  hield mevrouw Wanitá Rámnáth  op vrijdag 2 juni 2017 in de ballroom van de NSHI aan de Lallá Rookhweg  een lezing over de ontwikkeling van de baithak gáná vanaf de komst van de hindustaanse immigranten in Suriname in 1873 tot en met  heden. Zij is in het dagelijks leven journaliste en ook manager bij het White Beach Ressort. Rámnáth ji  heeft over dit onderwerp ondezoek gepleegd in het kader van  haar studie  MO B -Nederlands.

De baithak gáná is niet, zoals velen dachten vanuit India naar ons land gekomen maar vanuit toen Brits Guyana, via  Nickerie en dan naar Paramaribo en andere delen van  Suriname verspreid en later ook naar Nederland.

In Nickerie was het de zanger en Nickeriaan Bhailál Mahábier die samen met de Guyanees Bas Razaak in deze muziekstijl onderwees maar de “pupillen” moesten toen nog eerst de hele dag voor hem op het veld werken. In Guyana en Trinidad praat met over Tán-singing en in Suriname over baithak gáná.

Wanitá Rámnáth laat 5 periodes in de ontwikkeling van baithak gáná op de video zien tot zelfs  Bollywood aan toe. Door de invloed van de draagbare muziek op de grammofoon plaat en door Bollywood invloeden kwamen er veranderingen in deze muziek en zangstijl. De zangers bezongen  tal van onderwerpen: de liefde tussen God en de mens, vaderlandsliefde, immigratie, landbouwersleven, politieke schande, kritiek op modernisering  (make-up, korte rokjes en strakke bh’s), meestal over de vrouw en maatschappelijke onderwerpen.

Dropati was de eerste vrouwelijke baithak gáná beoefenaar,  die   in het openbaar zong en met de intrede van de vrouw in deze zang wereld werden ook vulgaire woorden geïntroduceerd. Tal van vrouwen zongen daarvoor al , maar in kleinere kringen: op huwelijksfeestjes, verjaardagen, bij moerans en andere gelegenheden. Maar, het optreden in het openbaar, concerten geven en optreden in het buitenland was aanvankelijk slechts een taak weggelegd voor de mannen.

De inleider laat een tijdlijn zien waarin de ontwikkeling en de veranderingen uitgewerkt zijn. De tijdlijn uitwerken, heeft veel tijd in beslag genomen tijdens het onderzoek. Vanaf 1957 begon Rapar met haar “West Indisch kárikram ‘ waarbij baithak gáná groepen ‘live’ in de studio  kwamen zingen. Een programma dat bij velen  in Suriname en Guyana heel erg populair was en waarbij er ook van het Sarnámi werd gebruik gemaakt. Het Sarnámi won veld van het Hindi. De zangteksten veranderden.

Rond 1980 ging de baithak gáná achteruit maar met de komst van de gebroeders Wagid Hussain kwam er weer een opleving die tot op heden duurt.

Tijdens de lezing liet de inleider de diverse stijlen van baithak gáná zien van Trinidad, Guyana, Nederland, Mauritius en de meeste van Suriname. Door de invloeden van allerlei muziekstijlen is er heel weinig over  van de originele zangstijl. De dansstijlen op baithak gáná is in alle landen bijna hetzelfde.

De inleider heeft ruim 260 personen geïnterviewd tussen de 19 en 90 jaar  waarvan  60 % Hindustanen waren en  40 % andere etniciteiten. Daarnaast heeft zij twintig zangers uit Suriname, Nederland, Guyana en Trinidad & Tobago geïnterviewd.

Bij de vragen ronde zei Wanitá Rámnáth, ondersteund door de heer Narinder Mokhamsing  die haar bij dit onderzoek heeft geholpen , dat de baithak gáná niet van India afkomstig is; daar werd er in bepaalde gebieden wel wat liederen gezongen maar er kon niet van baithak gáná gesproken worden.

De heer R.G. Kumár die indiër is, zei dat men in India in de zitkamer zittend vooral bhajans zong en later andere liederen die men dan baithak gáná noemde. Guyana en Trinidad hebben een andere stijl. De begeleider op het IOL van de inleider is Dr. Lilá Gobardhan – Rámbocus.

Baithak gáná betekende aanvankelijk dat er tijdens een bijeenkomst of een zitting religieuze liederen gezongen werden. Het ging om drie personen die vaak op de grond zaten met drie muziek instrumenten: de hármonium, de dhol en de dhantál. Deze vorm van baithak gáná die tijdens de contractperiode (1873- 1916) van de Hindustaanse immigranten ontstond, werd als origineel beschouwd.

Gaande weg, vanaf 1873 tot heden, kunnen er vijf fasen onderscheiden worden die dit genre heeft doorlopen. Elke fase heeft haar eigen veranderingen gekend. Door een tekort aan literatuur werden zelf teksten geschreven en muziek  gecomponeerd. De muziek veranderde en zo ook de muziek instrumenten. Daarna veranderde de taal, omdat woorden uit de diverse Surinaamse talen werden toegevoegd aan de baithak gáná. Van religieus getinte liederen veranderde de baithak gáná in dansmuziek, waar ook  vulgair taalgebruik deel van uitmaakt. Sociaal-maatschappelijke en politieke onderwerpen worden bezongen en er wordt ingespeeld op banaliteit. De invloeden van buiten af hebben dus duidelijk een rol gespeeld bij deze muzieksoort. Westerse invloeden hebben vooral  op de ‘beats’, stijl, presentatie en muziekinstrumenten terrein gewonnen binnen de baithak gáná.

De multiculturele samenleving heeft ervoor gezorgd dat woorden uit de andere talen opgenomen worden in de teksten van de hedendaagse baithak gáná. Creolisering heeft plaatsgevonden, aldus  het onderzoek.

Gesteld kan worden dat baithak gáná, invloeden van buitenaf en van de multiculturele samenleving heeft gehad. Dit heeft ervoor gezorgd dat er veranderingen zijn gepleegd in de tekst, muziek, muziekinstrumenten en muziekstijl.

De hedendaagse baithak gáná staat  ver van de originele stijl  en is er dus geen sprake van originaliteit van dit genre. Vermeldenswaard is dat er een handje vol zangers zijn die de oorspronkelijke  baithak gáná op aanvraag nog zingen. Uiteindelijk kan er gesproken worden van Hindi pop- en van catnimuziek.

De inleider blijft niet hierbij. Ze licht een tipje van de sluier dat zij  de dans bij de baithak gáná analyseert. De dans in de landen Suriname, Guyana, Trinidad en Tobago, Mauritius en Fiji komen erg veel overeen. Dat is vrij logisch daar ook in  de andere landen de Hindustaanse immigranten   uit alle delen van India kwamen  en hun meegebrachte taal en cultuur verder hebben ontwikkeld.

Inmiddels doet Rámnáth ji ook een vergelijkend onderzoek waarbij de bovengenoemde landen op baithak gáná of tán singing onderzocht worden.

OHM