De vier levensfasen
De opvoeding van het individu vindt plaats binnen het Áshramstelsel (stelsel van de vier levensfasen). Het doel van het individu in dit leven moet zijn geestelijke groei ter verwezenlijking van spirituele vrijheid: moksha of mukti (verlossing).
Alle mensen zijn gelijk in wezen: ze hebben allen dezelfde goddelijke oorsprong/bestemming. Maar in het leven zijn geen twee mensen gelijk. De hindu gelooft dat de mensen telkens worden wedergeboren, opdat zij geestelijk kunnen groeien en uiteindelijk hun doel bereiken (leer van karma en reïncarnatie).
De onuitgebluste hartstochten van onze vorige levens veroorzaken onze geboorte op aarde. Het is door lijden, dat onze zwakheid wordt veranderd in sterkte en onze onwetendheid in verlichting.
De volgende vier stadia van vorming worden onderscheiden in het leven van een mens:
- Brahmacárí (0-25 jaar, studiefase): de plichten van onthouding, matigheid, kuisheid, dienstbaarheid worden vastgeprent in de geest en het gemoed van de kinderen, terwijl hun ook kennis en vaardigheden worden onderwezen. Allen, ongeacht rang of klasse, armoede of rijkdom, moeten deze discipline ondergaan.
- Grihastha (25-50 jaar): Het individu neemt de verplichtingen van het gezinsleven op zich. Hij wordt gezien als het fundament van de samenleving, omdat hij de andere drie groepen onderhoudt.
- Vánaprasthí (50-75 jaar); het individu moet zijn gehechtheid aan wereldse bezittingen en genietingen beteugelen: hij moet gevoelens als gewichtigheid en trots, die hij bij zijn maatschappelijke functionering in het vorige stadium opgedaan mocht hebben, overwinnen en een geest van verloochening aankweken. En als hij door en door geoefend is voor het hogere leven, gaat hij in de volgende fase.
- Sanyásí (75-100 jaar): een belangeloze dienaar van de mensheid, die zijn rust vindt in zijn geesteskracht. Deze Sanyásí’s laten de wereld niet aan haar lot over, maar treden in het levensbloed van het volk, zoals Buddha en Shankar, Rámánuj en Rámánand, Vivekánand en Ramaṇ, en honderden anderen, wier namen thans een onafscheidelijk deel zijn van de nationale erfenis. De Sanyásí vertegenwoordigt het hoogste type van de mensheid. Van zelfzuchtigheid heeft het individu het gebracht tot uitblussing van alle vooroordeel, haat en eerzucht. Hij is alle maatschappelijke instellingen voorbijgegaan en staat nu boven deze. Hij ziet de eenheid en totaalheid van de gehele mensheid en de gehele natuur, en al zijn energie is gewijd aan het dienen van de mensheid. Het ideaal van de Sanyásí heeft van de oudste tijden af het leven van de hindu beheerst. Om dit ideaal te volgen hebben keizers en koningen hun kroon en scepter neergelegd en vrijwillig het kleed van bezitloosheid en armoede aangetrokken.