Een van de 16 sanskár’s: Viváha sanskár
De rituelen behorende bij het huwelijk hebben elk een betekenis en gaan gepaard met het reciteren van specifieke mantra’s (heilige spreuken) uit de Vedá’s door de pandits (geestelijken). De betekenis van enkele handelingen tijdens de huwelijksvoltrekking zelf geven wij hieronder in volgorde aan.
Paraspar-samíkshan: bruid en bruidegom gaan tegenover elkaar zitten en kijken elkaar goed aan teneinde een vergissing betreffende elkaars identiteit uit te sluiten. De huwelijkskoorden worden aan elkaar geknoopt; symbolisch wordt er een brug gevormd tussen twee oevers; liefde, toewijding en dienstbaarheid schommelen nu samen.
Mangalpáth: de pandit zegent het huwelijk in voor geluk en voorspoed.
Sákhoccár: er ontstaat een nieuwe stamboom door de verbinding van beide stambomen; een nieuw te vormen gezin.
Kanyádán: de overdracht van de bruid door haar ouders met rituelen, die aangeven dat zij hun ouderlijke plicht hebben vervuld. Hierna gaan bruid en bruidegom als gelijkwaardige partners naast elkaar op de huwelijksbank zitten en de verdere huwelijksrituelen vinden plaats. De bruid neemt rechts van de bruidegom plaats.
Agni-parikramá: de rondgang om het vuur, bestaande uit zeven etappes.
Sát-bhánvar: dit wordt verdeeld in twee groepen te weten: drie rondgangen waarbij de bruid en bruidegom onverbonden rondgaan en vier rondgangen waarbij de huwelijkskoorden aan elkaar vastgemaakt zijn. Het getal zeven verwijst naar de aarde, de zon, de maan en de vier zichtbare planeten.
De rondgangen beginnen met de agnisthápan.
Agnisthápan: de bruidegom steekt het offervuur aan; het vuur heeft als taak om zowel het materiële als het immateriële, dat geofferd wordt, tot zich te nemen. Láwá (gepofte padi) wordt in etappes aan het vuur geofferd.
Lává chintái: de broer van de bruid reikt de lává aan de bruid en bruidegom aan, die het vervolgens aan het vuur offeren.
Hastagrahan: de vierde rondgang, waarbij de bruidegom de rechterhand van de bruid vasthoudt.
Gánth-jorná: het vastknopen van de sjaal van de bruidegom aan de sárí van de bruid geeft symbolisch de vereniging weer.
Sapta-padi: de bruidegom en de bruid doen tezamen zeven stappen bij het offervuur. Dit symboliseert zeven beloftes, die zij elkaar zullen doen.
Hriday-sparsh: de bruidegom raakt het hart van de bruid over haar schouder aan.
Sapta-vacan: de bruid vraagt aan de bruidegom om haar zeven beloftes te doen m.b.t. huwelijkstrouw, standvastigheid, gezamenlijke huishouding, eerlijkheid jegens elkaar, beheer van de financiën en het verrichten van offers en diensten.
Vámángi: nadat de bruidegom alle beloftes gedaan heeft, gaat de bruid nu aan zijn linkerkant zitten, hetgeen aangeeft dat haar plaats als echtgenote steeds aan zijn linkerkant zal zijn, de kant van zijn hart.
Sindúrdán: onder een doek brengt de bruidegom een beetje sindúr (vermiljoenpoeder) aan op de haarscheiding van de bruid; dit geeft de gehuwde staat van de vrouw aan. Zij omhangen elkaar daarna met een málá (bloemenkrans).
Mangaláshtak: het echtpaar wordt bestrooid met bloemen, waarbij aan God geluk, voorspoed en zegen voor hen wordt afgesmeekt. Men zingt daarbij de beroemde mangaláshtak; een uit 8 mantra’s bestaande geluksformule, waarvan elke mantra eindigt met de woorden: “pratidinam kushalam jayamangalam”: moge elke dag hun voorspoed en geluk brengen. Hiermee is de huwelijksvoltrekking volbracht.
Kohbar pravesh: het echtpaar begeeft zich naar de kohbar (speciale ruimte in huis); naar oud gebruik vindt er hier een eenvoudig behendigheidsspel plaats om de mate van participatie, inspanning en alertheid van het echtpaar te toetsen.
Bhojan: de bruidegom en diens naaste mannelijke familieleden eten vervolgens in de mánro, waarbij aan hen cadeaus gegeven worden door de familie van de bruid.
Bidáí: de bruid neemt afscheid van haar familie en vertrekt naar de woning van haar echtgenoot.
Bron: Sandesá