Het Dilemma van Integratie: Assimilatie versus Behoud van het Eigene
Ik heb een tiental reacties gehad op de “long read” in De West van 9 en 16 april 2020. Mediawerkers en belangstellenden belden of appten, uit Suriname en uit Nederland. De titel van het stuk was “Antihindostanisme als cement van de postkoloniale natiestaat”. Een van de bellers zei dat dit stuk een taboe heeft benoemd. Welk taboe werd me niet helemaal duidelijk. Twee verschillende mensen vroegen op wat voor onderzoek ik mijn stellingen baseer. Ik heb een lijst van geraadpleegde bronnen die ik bij een eventuele herpublicatie zal toevoegen. Laat mij ter verduidelijking het genoemde stuk voorzien van het volgende naschrift. Ik heb veel gehaald uit het aandachtig en inlevend lezen van documenten, zoals bijvoorbeeld het Gedenkboek CCS 1947 -1957.
ASSIMILATIE
De Creoolse elite in de koloniale tijd was een ambivalente groep vol tegenstrijdigheden, ingeklemd als zij was tussen de koloniale machthebbers en het volk, maar zij had wel een programma voor de ontwikkeling van de Surinaamse natie en een nationale Surinaamse cultuur.
“De Surinaamse cultuurpolitiek heeft tot grondslag het streven naar de vorming van een culturele eenheid”, schreef Prof.van Lier in de jaren vijftig.Men sprak van “culturele assimilatie”. Men zei wel direct erachteraan dat dit beleid “geenszins een voortbestaan van de cultuur der verschillende segmenten der Surinaamse bevolking uitsluit”. Men klaagde dat “de overheid niets doet om deze cultuur te onderhouden of te verdiepen”.
CCS – CULTUREEL CENTRUM SURINAME
Dit cultuurprogramma werd tot uitdrukking gebracht in de oprichting van het Cultureel Centrum Suriname, een particulier initiatief. Het hoofddoel van het CCS was de ontwikkeling van de nationale Surinaamse cultuur door de volkskunst vast te leggen en te bestuderen, vaardigheden voor cultuurproducties te ontwikkelen middels de volksmuziekschool, schilder- en tekencursussen, toneelcursussen, en een dansschool. De algemene culturele ontwikkeling werd gestimuleerd middels een bibliotheek en filmvertoningen. Ik herinner me de filmbus van CCS die een paar keer per jaar op het schoolerf films kwam vertonen. De hele buurt stroomde samen op het schoolerf van OS Helena Christina, waar mijn vader schoolhoofd was, om naar documentaires van de Sticusa en kinderfilms te kijken. De film “Zeepkisten race” heb ik zeker drie keer gezien. Een of twee keer op het schoolerf van Helena Christina een een keer in de zaal van het CCS aan de Gravenstraat. De bibliotheekbus kwam ook regelmatig langs.
Het was de bedoeling om de bevolking in de districten en het binnenland gaandeweg meer en meer te betrekken in de programma’s van CCS, door decentralisatie en door samenwerking op basis van de zelfwerkzaamheid van de districtsbevolking.
Professor R.A.J. van Lier schrijft in het Gedenkboek bij het tienjarig bestaan van het CCS in 1957, dat “het in hoofdzaak het gemis aan geschoolde krachten is geweest, welke zich volledig aan een culturele taak konden wijden, waardoor de ontplooiing van de culturele activiteiten onder het volk werd tegengehouden”, en: Elders in het gedenkboek wordt betoogd dat “de culturele ontwikkeling van de bevolking van zeer groot algemeen belang is”. Men zocht naar meer financiële steun van overheid en bedrijfsleven. Een groot zorgpunt in de jaren vijftig was dat “zowel de vertegenwoordiging van de verschillende bevolkingsgroepen als die van de verschillende culturele belangen in het CCS niet op adequate wijze plaats vond”.
Men dacht na over reorganisatie van het CCS in die zin “dat zowel vertegenwoordigers van de Regering, als die van de verenigingen die zich naast en buiten het CCS op cultureel gebied bewegen, hun stem kunnen laten horen”, en: “Het CCS zal verder moeten gaan om zijn basis te verbreden en zijn contacten met andere culturele instellingen te vernauwen”. Men schreef verder: “Het is in de allereerste plaats van belang, dat het CCS zijn culturele activiteiten over de districten uitbreidt”, en: “Vóór alles is echter een cultureel plan nodig, waardoor culturele zelfwerkzaamheid zal kunnen worden gestimuleerd”.
Deze citaten uit het Gedenkboek CCS 1947 – 1957 zijn vandaag de dag nog even aktueel als toen, vijftig jaar geleden.
In de jaren die volgden werd het beleid van “culturele assimilatie” opzij gezet en vervangen door het laissez faire van het “multiculturalisme”. In plaats van uit te groeien tot een coördinatiepunt in een landelijk netwerk van samenwerkende culturele organisaties, zoals de bedoeling was, atrofieerde het CCS tot een geïsoleerde organisatie in een veld van etnische culturele verenigingen.
DE VISIE VAN J.H.ADHIN
J.H.Adhin schreef in 1957 in het gedenkboek van 10 jaar CCS: “Het grootste probleem van Suriname is misschien niet eens politiek-economisch, maar meer nog sociaal-cultureel: hoe van de heterogene bevolking één Surinaams volk te maken, zonder dat daarbij gevaarlijke spanningen optreden.”
J.H.Adhin geeft aan wat het uitgangspunt moet zijn: “…dat elke groep haar cultuur en traditie behoudt, doch zich opgenomen weet in een gemeenschappelijke eenheidscultuur, die vanzelf nederlands-westers zal zijn. Elke groep moet trachten haar eigen culturele achtergronden beter te begrijpen, maar moet daarbij een open oog hebben voor de cultuuruitingen van andere groepen….Laat elke groep haar taal behouden en tot ontwikkeling brengen, waarbij als eenheidstaal het Nederlands fungeert”. En: “deze bonte mengeling moet tot een eenheid, tot één volk samengesmeed worden!” Hoe de eenwording geoperationaliseerd zou moeten worden geeft J.H.Adhin niet duidelijk aan. Wel zeg hij ergens in zijn bijdrage voor het gedenkboek: “In plaats van de groepen nader tot elkaar te brengen, heeft de politieke ontwikkeling in het autonome Suriname ze juist tegen elkaar uitgespeeld, en raciale en religieuze sentimenten gebruikt ter bereiking van egoistische en groepsbelangen”. Dit is de enige hint dat we het mogellijk in de politieke richting moeten zoeken. Immers, de politiek zorgt voor de problemen. Adhin geeft niet aan hoe dat dan zou moeten.
VAN ASSIMILATIE NAAR BEHOUD VAN HET EIGENE
Met de invoering van het algemeen kiesrecht verschoof in een vrij korte tijd het accent in de opvattingen over nation building van “culturele assimilatie” naar “integratie” (met behoud van het eigene). “Eenheid in verscheidenheid” was de nieuwe leus. Mogelijk was de in toenemende mate etnische politiekvoering (de “verbroederingspolitiek”) in de jaren vijftig en zestig de oorzaak van deze verschuiving. In het voorwoord van het gedenkboek ter gelegenheid van negentig jaar Hindostaanse immigratie in 1963, werd de ideologie van (neo-)koloniale nation building door de Gevolmachtigde Minister van Suriname in de Koninkrijksregering, R.H.Pos, als volgt geformuleerd: “Er is in verband met de aanwezigheid van deze bevolkingsgroep van Aziatische oorsprong” (de Hindostanen) “in de Surinaamse maatschappij veel gesproken en geschreven over de mogelijkheden en moeilijkheden van haar assimilatie met de oudere bewoners van het land.
Hierbij is aandacht besteed aan de wijze, waarop het onderling verschil in karakter, zeden en levensopvattingen zal kunnen verdwijnen, zodat zij zullen kunnen samengroeien tot één Surinaams volk van gelijke aard. Misschien zal dit eens geschieden, doch niet in de nabije toekomst. Wij zullen daarom moeten uitgaan van de huidige werkelijkheid, dat het kenmerk van het Surinaamse volk niet is gelijkheid van ras, cultuur of godsdienst, maar verscheidenheid. Dit vergt van verschillende groepen dat zij elkander als Surinamers aanvaarden, hetgeen inhoudt, dat om een Surinaams volk te zijn de samenstellende groepen met erkenning van haar onderlinge verschillen elkaar als Surinamers dienen te aanvaarden. Het gevoel van saamhorigheid zal diep genoeg moeten zijn om de verscheidenheid te kunnen verdragen. De krachten en de groei van dit gevoel zijn afhankelijk van velerlei factoren….die de sfeer en het karakter van de Surinaamse gemeenschap bepalen.
Minister Pos verwoordt het denken van de neo-koloniale elite over natievorming. Het is voornamelijk een cultureel probleem. Het kwam niet in de mensen op dat economische en politieke belangen misschien een beter middel zijn om saamhorigheid te ontwikkelen, dan klassikaal onderwijs in volksculturen.
Vermeldenswaard is, dat mr.dr.R.H.Pos deel uit maakte van de Commissie tot Bestudering van Staatkundige Hervormingen die op 6 november 1947 verslag uitbracht aan de Gouverneur. De commissie sprak in de maanden oktober, november en december 1945 met 55 afzonderlijke sleutelfiguren van de Surinaamse gemeenschap en daarnaast met besturen van enkele tientallen verenigingen, bestaande uit 95 personen “van alle bevolkingsgroepen”, zoals het verslag van de commissie luidt. Er werden advertenties geplaatst in de kranten en er werd een schriftelijke enquete gehouden. Jammer genoeg vermeldt het verslag niet de namen van degenen met wie vraaggesprekken zijn gehouden. Jammer, omdat dit document beschouwd kan worden als een belangrijke neerslag van het neo-koloniale denken over natievorming.
Het perspectief van de Hindostaanse intelligentsia werd in de inleiding van hetzelfde gedenkboek geformuleerd door W.I.Lutchman. Hij spreekt de hoop uit dat het gedenkboek zal bijdragen tot de oplossing van het grootste probleem van nation building: ”de ordening van de multiraciale Surinaamse samenleving, zodanig, dat de waardigheid van de menselijke persoonlijkheid gewaarborgd blijft !”. En: “Kennis van het normenpatroon van de onderscheidende etnische groepen in de Surinaamse samenleving is een noodzakelijke voorwaarde voor een harmonisch verloop van de nationale integratie.”
Volgens C.J.M. de Klerk C.ss.R., kenner en zendeling van de Hindostaanse bevolkingsgroep, kon men “de volledige integratie afgesloten beschouwen bij de gelegenheid van het 75-jarig jubileum van hun komst in Suriname in 1948, toen Gouverneur Brons de in feestvergadering verzamelde Hindostanen in het voormalig Koeli-Depôt te Paramaribo aansprak met “Burgers van Suriname!”.” Deze uitroep had in die dagen veel gewicht en galmde door het land. De Hindostaanse leiders waren verheugd met deze uitroep van de gouverneur. De positie als gelijkwaardige groep naast andere groepen werd ideologisch bevestigd.
In het gedenkboek van negentig jaar Hindostaanse immigratie in 1963 stelt R.M.N.Panday: “Dat met behoud van het eigene een dergelijke integratie op de gemeenschappelijke vaderlandse bodem mogelijk moet zijn, is een opgave die Suriname deelt met de mensheid van de wereld”. De inschatting van pater de Klerk, dat de integratie van de Hindostanen in 1948 was afgerond, geeft aan dat verdere assimilatie niet nodig werd geacht.
ONAFGEMAAKT WERK
Het cultuurproject van de Creoolse elite zoals verwoord door professor van Lier is mislukt. Maar ook de hindostaanse versie, zoals verwoord door Jnan Adhin, is ondertussen mislukt. Het lukt niet meer het eigene bij elkaar te houden. De verstedelijking en verarming van grote groepen Hindostanen en de religieuze spanningen tussen hindoe’s en moslims, de globalisatie, de diaspora, dat alles knaagt aan het gezag van de pandits, de moelvi’s en de academici. De traditionele hindostaanse elite wordt voorbijgestreefd door de nieuwe rijken van de drugshandel en de cambio’s. Dit alles ondermijnt de culturele en de politieke eenheid van de Hindostanen. Dat Chan Santokhi probeert de VHP te veranderen is een teken van de identiteitscrisis van de Hindostanen in Suriname. De oplossing van deze crisis vraagt om een nieuwe definitie van het begrip Surinamer.
Het werk dat in 1954 niet gedaan werd omdat de Creoolse elite moest wijken voor de politieke emancipatie van Volkscreolen en Hindostanen, in 1975 niet gedaan werd omdat de staatkundige onafhankelijkheid urgent was en in 1986 niet omdat de militaire diktatuur moest worden overwonnen, dat werk moet nu gedaan worden: het werk van natievorming zoals uitgestippeld in de jaren dertig, veertig en vijftig van de vorige eeuw, o.a. door Frank Essed en Jnan Adhin. Onafgemaakt werk tussen Creolen en Hindostanen, tussen Paramaribo, district en binnenland.
Wim Bakker, voorzitter SetiSRnan, wjbakker@sr.net
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!