Het Westen miskent nog steeds de waarde van Bhárat (India)
‘In Groot-Brittannië is men nog steeds verbazingwekkend onwetend’: het onbekende verhaal van hoe het oude India het Westen vormde.
De kennisstroom naar Europa vanuit India op het gebied van wiskunde, astronomie en nog veel meer is door Westerse historici niet erkend.
Door William Dalrymple. Bewerkt en vertaald door OHM.
In het jaar 628 deed een Indiase wijze die op een berg in Rájasthán woonde een van de belangrijkste wiskundige ontdekkingen ter wereld. De grote wiskundige Brahmagupta (598–670) onderzocht Indiase filosofische ideeën over het niets en de leegte en kwam met de verhandeling die het concept van nul min of meer uitvond – en zeker definieerde.
Brahmagupta werd geboren nabij het Rájasthán-resort Mount Ábú. Toen hij dertig jaar oud was, schreef hij een verhandeling van 25 hoofdstukken over wiskunde, die onmiddellijk werd erkend als een werk van buitengewone subtiliteit en genialiteit. Hij was de eerste wiskundige die het cirkelvormige nulsymbool – oorspronkelijk slechts een punt – behandelde als een getal, net als de andere getallen, in plaats van alleen maar als een afwezigheid van iets, en dit betekende dat er regels moesten worden ontwikkeld voor het uitvoeren van rekenkundige handelingen met dit extra symbool samen met de andere negen.
Dankzij deze basisregels van de wiskunde kon voor het eerst elk getal tot in het oneindige worden uitgedrukt met slechts tien verschillende symbolen: de negen Indiase getalsymbolen bedacht door eerdere generaties Indiase wiskundigen, plus nul. Deze regels worden heden ten dage nog steeds onderwezen in klaslokalen over de hele wereld.
Brahmagupta schreef ook in Sanskritverzen een reeks rekenregels op voor het omgaan met positieve en negatieve getallen, een andere van zijn innovaties. In andere geschriften schijnt hij de eerste te zijn geweest die de zwaartekracht één millennium vóór Isaac Newton als een aantrekkingskracht beschreef.
Brahmagupta
Maar Brahmagupta was niet de enige en hij beschouwde zichzelf als iemand die op de schouders stond van een eerder Indiaas genie, Áryabhata (476–550). Het werk van laatstgenoemde bevat een zeer nauwkeurige benadering van de waarde van pi – 3,1416 – en gaat gedetailleerd in op sferische trigonometrie. Het gemak waarmee hij berekeningen kon maken met zijn systeem had directe gevolgen voor de astronomie en stelde hem in staat de bewegingen van de planeet, verduisteringen, de grootte van de aarde en verbazingwekkend genoeg, de exacte lengte van het zonnejaar te berekenen met een nauwkeurigheid van zeven decimalen.
Hij stelde ook terecht een bolvormige aarde voor die om zijn eigen as draaide. ‘Bij de gratie van Brahmá’, schreef hij, ‘dook ik diep in de oceaan van theorieën, waar en onwaar, en redde ik het kostbare verzonken juweel van ware kennis met behulp van de boot van mijn eigen intellect.’
De ideeën van deze twee mannen, die de wiskundige kennis van het oude India samenbrachten, reisden eerst naar de Arabische wereld en vervolgens ver naar het westen en gaven ons niet alleen cruciale wiskundige concepten zoals nul, maar ook de vorm van de getallen die we vandaag de dag gebruiken. In Groot-Brittannië geeft ons onderwijs ons nog steeds de indruk dat de meeste grote wetenschappelijke ontwikkelingen uit de oudheid het product waren van de genialiteit van het oude Griekenland.
We leren over Pythagoras en Archimedes op de basisschool, maar wiskundigen van gelijke statuur met een Indiase achtergrond zijn voor de meesten van ons nog steeds volkomen onbekend en noch Brahmagupta noch Áryabhata zijn namen die in dit land een belletje zullen doen rinkelen, behalve bij een kleine groep academici.
Áryabhata (Foto: Dinodia Photos/Alamy)
Zij waren het die het getallensysteem dat over de hele wereld wordt gebruikt, perfectioneerden, wat naar verluidt het dichtst in de buurt komt van een universele taal die het menselijk ras heeft; toch schrijven we in het westen onze getallen toe aan de Arabieren van wie we ze hebben geleend, niet aan de Indiërs die ze daadwerkelijk hebben uitgevonden.
In Groot-Brittannië zijn we nog steeds verbazingwekkend onwetend over India’s vaak vergeten positie als economisch draaipunt en beschavingsmotor in het hart van de oude en vroege middeleeuwen.
Hoewel wij in het westen ons er vrijwel niet van bewust zijn, behoren Indiase kennis, religieuze inzichten en ideeën tot de cruciale fundamenten van onze wereld. Net als het oude Griekenland kwam het oude India met een reeks diepgaande antwoorden op de grote vragen over wat de wereld is, hoe deze functioneert, waarom we hier zijn en hoe we ons leven zouden moeten leiden.
Wat Griekenland eerst was voor Rome en daarna voor de rest van de Middellandse Zee en de Europese wereld, zo was India in deze periode voor Zuidoost- en Centraal-Azië en zelfs voor China en verspreidde het zijn filosofieën, politieke ideeën en architectonische vormen over een hele regio, niet door verovering maar in plaats daarvan door pure culturele aantrekkingskracht en verfijning.
Gedurende anderhalf millennium, van ongeveer 250 v.Chr. tot 1200, was India een zelfverzekerde exporteur van zijn eigen diverse beschaving en creëerde het een rijk van ideeën om zich heen dat zich ontwikkelde tot een tastbare “Indosfeer”, waar zijn culturele invloed overheerste.
Gedurende deze periode was de rest van Azië de bereidwillige en zelfs gretige ontvanger van een verrassend uitgebreide massale overdracht van Indiase zachte macht – in religie, kunst, muziek, dans, technologie, astronomie, wiskunde, geneeskunde, taal en literatuur.
Uit India kwamen niet alleen baanbrekende handelaren, astronomen en astrologen, wetenschappers en wiskundigen, artsen en beeldhouwers, maar ook de heilige mannen, monniken en missionarissen van verschillende afzonderlijke stromingen van Indisch religieus denken en devotie, hinduïstisch en buddhistisch.
Deze verschillende religieuze werelden vermengden zich soms en smolten samen, soms concurreerden ze; af en toe botsten ze. Maar tussen hen kwamen ze om Zuid-, Centraal-, Zuidoost- en Oost-Azië te domineren. Meer dan de helft van de wereldbevolking leeft tegenwoordig in gebieden waar Indiase ideeën over religie en cultuur dominant zijn, of ooit waren, en waar Indiase goden de verbeelding van mannen en vrouwen regeerden.
Een sádhu mediteert in een boot op de Gangá in Váráṇasí, Bhárat (India)
(Foto: hadynyah/Getty Images)
Dit hele spectrum van vroege Indiase invloed is er altijd geweest, verborgen in het volle zicht: in het buddhisme van Sri Lanka, Tibet, China, Korea en Japan; in de plaatsnamen van Birma en Thailand; in de muurschilderingen en sculpturen van de Rámáyaṇa en de Mahábhárata in Laos en Cambodja; en in de hindutempels van Bali.
Toch is de Gouden Weg van de door moessons getroffen maritieme handelsroutes die dit alles verbinden tot één culturele eenheid – een uitgestrekte Indosfeer die zich uitstrekt van de Rode Zee tot de Stille Oceaan – nooit herkend als de schakel die al deze verschillende plaatsen en ideeën met elkaar verbindt en heeft nooit een naam gekregen.
Als India’s transformerende effect op de religies en beschavingen om haar heen zo centraal stond in de wereldgeschiedenis, waarom is de buitengewone verspreiding van haar invloed dan niet beter en breder bekend?
Dit is zeker een blijvende erfenis van het kolonialisme en meer specifiek de Victoriaanse Indologie, die de Indiase geschiedenis, cultuur, wetenschap en kennis ondermijnde, verkeerd voorstelde en devalueerde uit de periode dat Thomas Babington Macaulay vol vertrouwen verkondigde dat “één plank van een goede Europese bibliotheek de hele inheemse literatuur van India en Arabië waard was”.
Als India erkend werd als een machtige, kosmopolitische en diepgaand verfijnde beschaving, welke rechtvaardiging zou er dan zijn voor de beschavingsmissie van het Victoriaanse Groot-Brittannië?
Hoe zou je beschaving brengen naar een deel van de wereld waarvan je erkende dat het al duizenden jaren uiterst beschaafd was en dat inderdaad zijn invloed verspreidde over heel Azië lang voordat het christendom kwam? De ironie was dat het Indiase ideeën waren die het westen in veel opzichten in staat stelden om oostwaarts te bewegen en India te onderwerpen.
De in India uitgevonden cijfers werden in de 8e eeuw door de Arabieren overgenomen, dankzij een dynastie van vizieren van Bagdad, de Barmakids, die Sanskrit-geletterde bekeerlingen waren van het buddhisme, waarvan sommigen Indiase wiskunde hadden gestudeerd in Kashmír.
Vanuit Bagdad verspreidden deze en andere ideeën zich over de islamitische wereld. Vijfhonderd jaar later, in 1202, keerde Leonardo van Pisa, bekend onder zijn bijnaam Fibonacci, met zijn vader terug uit Algerije naar Italië, waar hij zijn landgenoten nog steeds geketend aan het Latijnse cijfersysteem aantrof (dus met de zogenoemde Romeinse cijfers (I, V, X, L, C etc.)).
Fibonacci was opgegroeid in een Pisaanse handelspost in Béjaïa, waar hij vloeiend Arabisch en Arabische wiskunde had geleerd. Bij zijn terugkeer, op 32-jarige leeftijd, schreef hij de Liber Abaci, het Boek van de Rekenkunde. Zoals hij in de inleiding uitlegde, was het in Algerije dat “ik kennismaakte met een wonderbaarlijk soort onderwijs dat de negen cijfers van de Indiërs gebruikte”.
“Met het teken 0, dat de Arabieren zephyr (al-sifr) noemen, kan elk getal worden geschreven. Het leren kennen hiervan beviel me veel meer dan al het andere … Daarom heb ik me ingespannen om dit boek te schrijven, zodat het Latijnse ras in de toekomst niet tekort zal schieten in wiskundige kennis.”
Leonardo van Pisa, bijgenaamd Fibonacci. Veel OHM-lezers zullen de konijntjes van Fibonacci in de wiskunde en natuurwetenschappen kennen of ervan hebben gehoord.
(Foto: GRANGER/Historical Picture Archive/Alamy)
Het was Fibonacci’s Liber Abaci dat als eerste in Europa het gebruik van wat later werd beschouwd als “Arabische cijfers” populair maakte en zo de groei van bankieren en boekhouden zaaide, aanvankelijk in Italië, onder dynastieën zoals de Medici en vervolgens in de rest van Europa.
Deze innovaties hielpen de commerciële en bancaire revolutie die de Renaissance financierde en mettertijd, toen deze ideeën zich verspreidden, de opkomst van Europa, wat het uiteindelijk naar het oosten deed kijken, naar de rijkdommen van India, de bron van al deze ideeën.
Want het was aantoonbaar de Europese commerciële bekwaamheid en initiatief, net zo goed als militaire macht, die Europa een voorsprong op India gaf. Vanaf het midden van de 18e eeuw was het een Europese onderneming, de East India Company – gerund vanuit de City of London door handelaren en accountants, met hun grootboeken en zorgvuldige boekhouding – die amok maakte en een gefragmenteerd en verdeeld India innam en onderwierp in wat waarschijnlijk de grootste daad van bedrijfsgeweld in de geschiedenis was.
Vandaag, driekwart eeuw na de onafhankelijkheid van India, geloven velen dat India’s moment weer is aangebroken. De economie is in één generatie verviervoudigd in omvang. De reputatie als centrum voor wiskunde en wetenschappelijke vaardigheden blijft intact, aangezien Indiase software-engineers steeds vaker de nieuwe Houses of Wisdom in Silicon Valley bemensen.
De enige vragen zijn of het India, China of de VS is die tegen het einde van deze eeuw de wereld zal domineren, en wat voor soort India dat zal zijn.
Duizend jaar lang verspreidden de ideeën van India zich langs de Gouden Weg en transformeerden ze de wereld, waarbij ze een indosfeer om zich heen creëerden, een culturele zone die zich over politieke grenzen verspreidde door de pure kracht van zijn ideeën.
Binnen dit gebied transformeerden de Indiase cultuur en beschaving alles wat ze aanraakten.
Dit roept een vraag op die in 1947 bij de onafhankelijkheid van India van Groot-Brittannië ondenkbaar was: zouden ze dat opnieuw kunnen doen?
Dit artikel is een commentaar op het boek “The Golden Road: How Ancient India Transformed the World” door William Dalrymple, door de schrijver zelf. Het boek is uitgegeven door Bloomsbury (£ 30).
OHM
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!