Kleinkinderen zijn niet alleen voor oma’s belangrijk, maar oma’s ook voor kleuters
De huisarts
COLUMN
Dokter… je was toch bij mijn oma toen ze doodging?’ Ik kijk naar de enkel van haar broertje die met voetballen gevallen is. Nu ze mijn herinnering triggert, weet ik het nog. Een huis propvol familie, waarin ook twee kleine kinderen rondhuppelden en tekeningen maakten. Een vrouw – even oud als ik – in een ziekenhuisbed. Jaren had ze alle denkbare behandelingen voor haar borstkanker doorstaan.
Die behandelingen leverden haar tijd op, maar ook extra lijden. Ze kon nauwelijks lopen doordat de zenuwen in haar voeten door de chemotherapie kapotgingen. Op het laatst zaten kankercellen niet alleen in al haar botten maar ook in haar hersenen zo bleek op een MRI.
Direct na dat nieuws sprak ik met haar. ‘Wat wil je nog in het leven? ‘Ik wil zo graag mijn kleinkinderen verder zien opgroeien.’ Bijna altijd zijn kinderen of anderen in de omgeving de motivatie voor patiënten om maar door te gaan. En juist met dat argument motiveren oncologen en patiëntvertegenwoordigers ook de wenselijkheid van nieuwe en vaak heel dure behandelingen in het eindstadium van kanker.
Voor de maatschappij is het belangrijk te bedenken hoeveel geld we daarvoor overhebben, maar in de spreekkamer met een echte patiënt verdwijnt dat probleem. En ondanks alle beloften dat kanker een chronische aandoening wordt, zijn er vaak geen allerallerlaatste nieuwe middeltjes meer
Ze begint, teleurgesteld en verdrietig, afscheid te nemen. Opeens gaat ze verder achteruit en breng ik haar volgens afspraak in slaap. Dagen zit de familie naast haar bed. Er is wijn, bier en eten. Ik wip een paar keer per dag langs, regel de medicatie bij, praat over hoe het gaat en wat er te verwachten is. Om drie uur ’s nachts belt de verpleegkundige van de nachtzorg dat ze overleden is.
Drie jaar later praat Kera over haar oma. Ik ben even confuus; ze was toen pas 4. Dat ze het allemaal nog weet. Eng had ze het niet gevonden, ze wil nu alleen even weten of ik wel bij oma was geweest. Nadat ze samen met haar broertje en de oppas vertrekt, kijk ik even welke nazorg ik aan Kera heb gegeven. Niks, zo blijkt. Ik sprak wel uitgebreid met haar moeder, oom en opa, maar die kleine kinderen… geen moment aan gedacht.
Ik zoek uit of we ooit genetisch onderzoek hebben laten doen. Stel je voor dat oma een erfelijke kanker had, haar moeder draagster is van een van de borstkankergenen en dat zo’n hummel dat dan ook heeft? Ik diep een oude brief over oma op: geen borstkankergenen aangetoond.
Als Kera zelf oud is, weet ze misschien of ze pech heeft en kanker heeft, maar ze weet dan ook nog dat ze een oma had, omdat die het speciaal voor haar en haar broertje zo lang heeft volgehouden. Bij een laatste stukje leven zijn kleinkinderen immers niet alleen voor oma’s belangrijk, maar oma’s ook voor kleuters.
Bron: de Volkskrant