Lezing: Nieuwe inzichten in de Hindostaanse migratie
Op dinsdag 6 december 2016 hield prof. Chan Choenni een lezing in het archiefgebouw met als thema: “Nieuwe inzichten in de Hindostaanse migratie”. Dit naar aanleiding van zijn laatste boekwerk: “ Hindostaanse contract-arbeiders 1873-1920 van India naar de plantages in Suriname”. Deze lezing werd in samenwerking met de leerstoel Lalla Rookh in Nederland en de studierichting Geschiedenis van de Faculteit der Humaniora van de Anton de Kom Universiteit van Suriname georganiseerd.
Prof. Choennie bracht in zijn lezing o.a. het volgende naar voren.
Het ongeveer 735 pagina’s tellend boek heeft hij geschreven vanuit het perspectief van de migranten zelf. De migratie duurde van 1873 tot 1916 en werd door Mahatma Gandhi stopgezet om allerlei redenen. Nadat de immigranten uit India naar Trinidad en Guyana waren gekomen om te werken op de plantages, heeft de Nederlandse overheid bij de Engelse regering gelobbyd om ook Hindoestaanse contractarbeiders naar Suriname te laten halen. De Indiërs waren toentertijd nl. Britse onderdanen. Onder bepaalde voorwaarden werd toegestemd en werden eerst 3 verdragen getekend. De immigranten waren in dienst van de Nederlandse overheid en werden gehuurd door de plantage eigenaren in Suriname. Ze tekenden dus een contract voor 5 jaar met de Nederlandse overheid.
Hoe vond de rekrutering plaats in India?
De meeste immigranten werden uit Bihar en later uit Uttar Pradesh gerecruteerd.
Er werden sub-agenten aangesteld, die legale wervers in dienst namen, die goed werden betaald en te herkennen waren aan badges.( De arkáti’s waren de illegale wervers). De personen die gerecruteerd waren, werden gebracht naar het depot in Calcutta, waar ze weer aan een keuring werden onderworpen door o.a. de arts en de districtsrechter; ze bleven dan een tijdje daar, van waar ze werden “verscheept” naar Suriname. En pas als ze op het schip waren voor vertrek werden de wervers uitbetaald.
Wat op de lezing werd benadrukt, ook door dhr. Maurits Hassankhan, is dat het een mythe is dat er in de meeste gevallen sprake was van bharmáy ke láye gaye; d.w.z. dat de mensen niet door misleiding maar vrijwillig naar Suriname zijn gekomen. De redenen waren o.a.: armoede, een beter loon in Suriname, overstromingen, kastenonderdrukking. De selectie van vrouwen was moeilijker en voor hun werd meer betaald. Een voorwaarde was dat op de 100 mannen er minstens 40 vrouwen moesten komen. Aangezien de vrouwen in de minderheid waren, maakte dat hun positie sterker.
De schepen maakten ook een verbetering door; eerst waren het eenvoudige zeilschepen zonder communicatie, terwijl later steeds geavanceerdere boten kwamen. Aan boord werden ze goed verzorgd door scheepsartsen (want als er geen doden vielen werden ze meer betaald) en werd hun al voorbereid op het werk wat hun te wachten stond. (1.2% ging dood).
In Suriname aangekomen bij het “Koelidepot” aan de Kleine Waterstraat, waar nu het monument van “Baba en Mai” staat, kwamen de plantage- eigenaren hun “bestelling”, welke van te voren was geplaatst, halen .
Ze werden te werk gesteld op de cacao- en suikerplantages. Dat de immigratie een verkapte vorm was van de slavernij werd door de inleider tegengesproken.
Alhoewel de immigranten wel de arbeid van de slaven verricht hebben en er ook opstanden uitbraken, waren de omstandigheden veel beter. Ze hadden ”agency”: handelingsbekwaamheid. Het waren harde werkers en spaarzaam.
De hindostaanse bevolking is in Suriname 10x gegroeid, ondanks de minderheid der vrouwen i.t.t. tot de andere landen. Er kwamen uit Trinidad, Guyana en Jamaica ong. 10.000 immigranten naar Suriname om zich te vestigen, omdat er meer mogelijkheden waren hier.
Na de lezing overhandigde prof. Chan Choennie exemplaar van zijn boek aan Rita Tjien Fooh, hoofd van het Nationaal Archief Suriname.
PS! Op zondag 11 december a.s. is prof. Choenni live te beluisteren in het OHM Sandesá radio programma via Radika, 98.3 FM om 9.00u.
Bron: OHM