Historie en nut van Indiase medicinale planten in Suriname
Suriname kent van oudsher een rijkdom aan medicinale planten, vooral in het binnenland. In dit artikel worden de geschiedenis en het nut van de medicinale planten afkomstig uit India aan de orde gesteld. Deze planten zijn in het begin van de hindostaanse immigratie (1873) stiekem ingevoerd. Ik heb deze informatie verkregen door gesprekken met de nazaten van de remigranten in Saháranpur, een district van de Indiase deelstaat Utrapradesh. Daar komt mijn adja vandaan, maar daar was hij niet meer bekend. De Indiase planten zijn aanvankelijk “gesmokkeld” door de contractarbeiders, maar later legaal meegenomen naar de contractlanden in het Caraibisch Gebied zoals Suriname, Guyana en Trinidad. Het Engels koloniaal bewind van toen had alle geneeskundige praktijken en producten in India verboden om daar de Westerse geneeskunde te kunnen verstigen. Hetwas dus verboden om medicinale planten of kruiden bij de verscheping naar Suriname mee te nemen. Daarom konden de uitgesproken medicinale planten zoals arjun, amla, harar, bhairá, brahmi, guglu en brahmi niet mee. Wel zijn de planten die werden gebruikt bij de religieuze en culturele aangelegenheden hier terechtgekomen.
Tijdens de verscheping werd een aantal contractarbeiders betrapt op gebruik van neem- en tulsiezaden tegen een aantal gezondheidsklachten. De dienstdoende matroos pakte de zaden met de plunjezakjes af en bracht ze mee naar de kapitein. Een waakzame pandit aan boord dreigde de kapitein aan te klagen bij de Britse overheid. De Britse koningin Victoria had namelijk van de Nederlandse regering geëist dat de Brits-Indische contractanten onverlet hun taal, godsdienst en cultuur mochten behouden, overal in het land van de contractarbeid. De wijze pandit betoogde dus bij de kapitein dat de attributen bestemd waren voor de godsdienst. Zo werd hen toegestaan alle attributen die noodzakelijk waren voor de godsdienst en cultuur toch mee te nemen. Sindsdien kent Suriname medicinale planten met Indiase herkomst, die overal werden geteeld in de woongebieden van de contractarbeiders. Naast de tulsi en nieem zijn ook bil, hardi, jamun en gember gekweekt. Niet alleen voor religieuze en culturele doeleinden, maar ook voor medicinale toepassingen. Hierover heb ik in 1994 een boek geschreven, dat niet meer is herdrukt. De Hindoestaanse contractarbeiders hebben gretig gebruik gemaakt van de meegenomen medicinale planten gedurende de contractperiode en ook lange tijd daarna. De bast, bladerenen zaden van de planten werden zeer vakkundig gebruikt tegen suikerziekte, hoge bloeddruk en reumatische klachten. De zaden van nieem werden geperst om medicinale olie van te maken. Een probaatmiddel tegen zweren, snee en wondjes. De hardiwortel werd gedroogd en verpulverd tot poeder als keukenkruid en ook als pasta op wonden, puisjes, huidaandoeningen etc. De toelsi werd samen met de komijn gebruikt vooral tegen maagklachten en hoesten. Ook de bast en zaden van de jamunplant werden gebruikt tegen diabetes en griep. Ze hadden waarlijk een huisapotheek bij de hand die op ayurvedische wijze werd gebruikt. En dit alles heel stiekem om de noeste arbeid te kunnen blijven verrichten voor een paar dubbeltjes per dag. Thans is veel kennis van gebruik van de Indiase medicinale planten bij een handjevol ouderen bekend.
Er komen initiatieven om de planten op een farmaceutische wijze te kweken en te produceren. Ongetwijfeld is Suriname geschikt voor het telen van meer Indiase planten zoals arjun, amla, harar, bhairá, pipli, brahmi etc. In het Caraibisch Gebied zal een goede opzet op den duur grote economische waarde hebben.
Drs. S. Harinandan Singh (ayurvedageneeskundige)