Op weg naar 144 jaar Hindostaanse Immigratie (I)
Emancipatie door onderwijs
Onderwijs is het middel geweest tot emancipatie voor alle bevolkingsgroepen, die – vrijwillig of niet – naar Suriname kwamen. In 1876 werd de leerplicht ingesteld voor kinderen van de ex-slaven. Kinderen van Brits-Indische contractarbeiders waren volgens dezelfde wet vanaf 1878 ook verplicht om naar school te gaan. Maar ouders stuurden alleen jongens naarschool en deze moesten vanaf hun tiende jaar op het land werken als halfwasarbeider.
Plantage-eigenaren werkten ook niet mee, want ze wilden geen scholen; zelfs in 1925 mochten Javaanse kinderen van deze eigenaren niet naar school. En de meeste ouders zelf waren niet echt geïnteresseerd in onderwijs voor hun kinderen. De koloniale overheid vond dat Brits-Indische immigranten bij uitstek geschikt waren om arbeiders in de plantagelandbouw te blijven en daarom zocht ze naar middelen deze mensen aan de kolonie te binden. Ze voerde in 1890 een nieuw type school in, de koelieschool. De Overheid meende dat de immigranten het fijn zouden vinden in het nieuwe land te blijven wonen als hun kinderen op school les zouden krijgen van Hindostaanse onderwijzers in ‘Hindostansche talen’. In dat jaar ging 20% van de jongens tussen 7 en 10 jaar naar de scholen op de plantages Mariënburg, Waterloo, Visserszorg, Alliance, Zoelen en Combé. De kinderen leerden wel lezen op deze scholen, maar ze moesten vaak werkjes doen voor de meester, zoals brandhout kappen en koken. De Koloniale Staten waren tegenstanders van koeliescholen, omdat de gouverneur hiervoor geentoestemming had gevraagd én omdat het onderwijs in de eigen taal gegeven werd, een voorkeursbehandeling dus. Felle discussies leidden ertoe dat deze scholen in 1906 werden gesloten. Kind eren moesten naar gewone lagere scholen. Die zouden daar de kinderen christelijke waarden leren en het Nederlands, die de ouders ook langzamerhand zouden overnemen, dacht men toen. Suriname was immers een christelijk land en het zou een gevaar voor het land zijn als koeliekinderen de taal van hun ouders zouden blijven spreken. Die ouders – die meestal niet konden lezen en schrijven – wilden echter alleen dat hun zonen moesten werken om geld te verdienen. Ook kinderhuwelijken tussen jongens en meisjes van 10 jaar en ouder zorgden voor ontregeling van het onderwijs. Deze huwelijken werden in 1940 bij wet verboden. Meisjes mochten niet naar school. Ouders meenden dat hun dochters niet mochten leren lezen, omdat anders niemand met ze zou willen trouwen. Jongens zouden voor hun ouders zorgen en meisjes waren paráyá dhan (rijkdom van een ander), dus hoefde er niet op deze manier in ze geïnvesteerd te worden. Tijdens de huwelijksplechtigheid was de ‘kanyádán’, het wegschenken van de bruid, een belangrijke rituele handeling, omdat de verantwoordelijkheid over het meisje werd overgedragen aan de familie waartoe de dochter door het huwelijk toetrad.
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog trokken veel immigrantengezinnen naar Paramaribo, waar het onderwijs beter was, zoals mijn ouders met toen hun vijf kinderen. Hindostaanse meisjes begonnen naar school te gaan. Ze kregen toegang tot muloscholen en vervolgens tot de kweekschool of de middelbare school, die in 1949/1950 werden opgericht. Mijn zuster Sironie, geboren in 1938, behoort tot de eerste groepen van Hindostaanse meisjes. Zij slaagde in 1955 voor het mulo B-diploma van de Hendrikschool. In dezelfde maand voor de 4e rang en dus werd ze onderwijzeres, maar niet voor een vol salaris; daarvoor moest ze eerst 18 jaar oud zijn. In 1960 trad de Lager onderwijsverordening in werking: lagere scholen in stad en district zouden voortaan van hetzelfde niveau zijn. Er kwamen steeds meer scholen in alle districten, zodat ouders niet meer naar Paramaribo hoefden te verhuizen. In Nickerie bijvoorbeeld heb je nu zelfs veel scholen voor voortgezet onderwijs en er worden ook hogere beroepsopleidingen verzorgd. Door onderwijs en mede door hun ijver en werklust hebben nakomelingen van de Hindostaanse immigranten net als die van de andere bevolkingsgroepen hun plaats in de Surinaamse samenleving verworven.
Bron: Sandesa 24 mei 2013, Dr. Lila Gobardhan- Rambocus