Satya en Ahinsá

Basisdeugden binnen het Hindoeïsme

Satya (waarheid) is de hoofdpilaar van de Hindu Dharma. De eerste yuga (tijdperk) stond bekend als de Satya Yuga of Krita Yuga: dit was het tijdperk, waarin rechtvaardigheid eeuwig was. Er was geen kwaad, verdriet, trots, bedrog, haat, wreedheid of angst. Alles was net zo vredig als in de hemel. Zij die de waarheid spreken zullen beloond worden met een plek in Satya Loka (het verblijf van de waarheid) oftewel Brahmá’s hemel. In de Mándukya Upanishad wordt gezegd, dat de waarheid onverbiddelijk overwint: Satyameva jayate, en geen wonder, dat dit het motto is van het nationale wapen van de Indiase overheid. Zelfs Mahatmá Gándhi heeft zijn autobiografie genoemd: “Mijn experiment met de waarheid”. Een persoon, die zonder twijfel de waarheid heeft ge-sproken, kan de kracht krijgen om alles te bereiken door simpelweg te zeggen ‘satyameva jayate’. De wijze Manu heeft gezegd, dat men de waarheid zou moeten spreken op een plezierige wijze.

Ahinsá (geweldloosheid): dit is een andere aangeboren deugd van Hindu’s, die een afkeer hebben van bloedvergieten en moord. Toegewijde Hindu’s zijn vegetarisch. Ahinsá betekent, dat men leeft zonder anderen lichamelijk, emotioneel, geestelijk of moreel te kwetsen. De leer van Ahinsá wordt vaak gezien als de grootste bijdrage van het Hindoeïsme aan de mensheid. Mahatma Gandhi bracht Ahinsá van religie naar de politiek en daardoor naar de rest van de wereld.

Uit: Het Hindoeïsme leren kennen, Dogra