Slavernijexpert Fatah-Black: ‘Vaderlandse geschiedenis ís koloniale geschiedenis’
De aandacht voor het koloniale verleden is flink toegenomen. Maar we zijn er nog lang niet, zegt Karwan Fatah-Black, historicus aan de Universiteit Leiden. ‘Blijkbaar hebben mensen liever niet dat wat er nu gebeurt te maken kan hebben met wat er in die tijd is gebeurd.’
‘Aha, de context!’ Karwan Fatah-Black moet grinniken als hij de woorden hoort die premier Mark Rutte de voorgaande avond bij Zomergasten gebruikte. In het televisieprogramma van de VPRO had de premier de vraag gekregen of excuses voor de slavernij niet gepast zouden zijn. ‘Ik heb het altijd gratuit gevonden excuses te maken voor iets dat honderdvijftig jaar geleden is gebeurd in die context,’ had Rutte gezegd. ‘Om te zeggen: de mensen toen hebben het fout gedaan. Dat vind ik onjuist, vanwege dat grote tijdsverschil en omdat je die context van honderdvijftig jaar geleden nooit kunt wegen.’
Verwijtbaar nalatig
Fatah-Black is als historicus aan de Universiteit Leiden verbonden en geldt als expert op het gebied van slavernijverleden. Bij het horen van de woorden van Rutte zucht hij even. ‘Die context waar hij het over heeft, eigenlijk is dat heel interessant. Mensen vonden slavernij namelijk allang geen goed idee meer. Juist in de zeventiende en achttiende eeuw, veel eerder dan we nu denken, dachten mensen al: eigenlijk moeten we dit gewoon niet doen. En tóch gingen ze ermee door. Ook in de Republiek had men het er in de eerste helft van de achttiende eeuw al over dat die slavernij wel op z’n eind zou lopen. Dus die context die Rutte noemt, dat is er een waarin de mensen eigenlijk al vinden dat ze ermee moeten stoppen. Maar toen moest de explosieve groei in de plantageslavernij nog komen. En toen verstomde dat eerdere geluid juist weer.’
De context was nu eenmaal zo? Die context was er een waarin men slavernij al niet zo’n goed idee meer vond, maar er iets te verdienen viel.
Opeens fel: ‘Dat is pas gratuit, om te zeggen: de context was nu eenmaal zo. Dan moet je preciezer zijn over wat die context is. En die was er een waarin mensen het eigenlijk al niet zo’n goed idee vonden, maar waarin er blijkbaar iets te verdienen viel. Na de afschaffing van de slavenhandel in 1814 was de Nederlandse marine echt verwijtbaar nalatig als het gaat om het bestrijden van illegale handel in slaven. En dan hebben we het dus echt over dit land, de Nederlandse staat zoals die na 1813 is gevormd. Die onwil, die nalatigheid: dat is echt dít Nederland.’
U vindt dat Rutte wel excuses zou moeten maken?
Lange stilte. Fatah-Black grinnikt weer even en wijst naar het gebouw achter het pleintje waar we zitten: ‘Deze universiteit is opgericht door Willem van Oranje, als dank aan de stad Leiden. Maar het geld voor die oprichting was afkomstig van het plunderen van de abdij van Egmond. Voor zover ik weet heeft deze universiteit of Willem van Oranje daarvoor nooit excuses gemaakt aan de katholieken. Terwijl we er nog altijd van profiteren dat die universiteit is opgericht. Maar er zijn hier inmiddels wel heel veel katholieke hoogleraren, docenten en studenten. Dus dan zou je kunnen zeggen: die excuses hoeven niet meer, want het heeft zichzelf opgelost. Dat is bij slavernij en de positie van de zwarte bevolking echt anders.
Tegelijkertijd moet ik als historicus zeggen: er is geen beginnen aan om excuses te gaan maken. Want inderdaad: dan blijf je bezig. Maar als het gaat om een proces van healingin de samenleving, het erkennen dat mensen vreselijk zijn behandeld en dat dat tot op de dag van vandaag nawerking heeft, dan kunnen excuses belangrijk zijn. Dat erkennen doet de overheid trouwens wel. Maar ik snap het ook als activisten zeggen: dat is niet genoeg. Je moet excuses maken.’
Primetime
Fatah-Black kiest zijn woorden zorgvuldig. Als hij iets belangrijk vindt, laat hij eerder stiltes vallen om het goed uit te leggen dan dat hij over zijn woorden struikelt. Vroeger, toen was hij misschien activistischer, toen stond hij op straat te demonstreren tegen racisme en onrecht. Maar als wetenschapper neemt hij zijn taak serieus en wil hij zich niet uitspreken over wat te ver van zijn eigen onderzoek af ligt. ‘Ik ben eigenlijk heel Leids geworden,’ lacht hij.
Het gaat de 35-jarige historicus voor de wind. Drie jaar geleden promoveerde hij aan de Universiteit Leiden op een onderzoek naar de rol van Paramaribo in de Atlantische handel. Vorig jaar ontving hij van onderzoeksfinancier NWO een Veni-beurs om vier jaar onderzoek te doen naar stadsslavernij in Suriname. Donderdag 29 september werdthem door de KNAW de prestigieuze Heineken Young Scientist Award uitgereikt, een aanmoedigingsprijs voor getalenteerde onderzoekers. Aan de prijs is tienduizend euro verbonden.
Overdonderd door alle aandacht is hij wel een beetje. Onlangs was hij voor onderzoek in Suriname en mocht hij primetime, midden in het achtuurjournaal, vijf minuten lang over zijn onderzoek vertellen. In het item zie je de volle zaal waar Fatah-Black een gastles verzorgde. Studenten vertellen voor de camera waarom het ze zo interesseert: ‘Ik wist haast niets van tot slaaf gemaakten in de stad,’ vertelt een geschiedenisdocent. En een voormalige basisschooldocent: ‘Ik ken niet zoveel mensen die echt iets weten over het leven vroeger in Suriname. Ik moest heel goed zoeken om een boek te vinden om een echt goede geschiedenisles te geven aan de kinderen.’
Fatah-Black praat enthousiast over het bezoek. ‘Het verhaal over de plantageslavernij, dat kennen de meeste Surinamers wel. Maar veel nazaten van slaven in Suriname hebben hun wortels juist in de stad. Die stedelijke kant van hun familiegeschiedenis is ontzettend belangrijk. Dat zijn de mensen die bijvoorbeeld een eigen stukje land in de stad konden krijgen, of die de middelen verzamelden om onderwijs voor hun kinderen te regelen. Daar ligt de bron van de slagingskansen van families na het afschaffen van de slavernij. Voor het begrijpen van de geschiedenis van Suriname na de slavernij is het dus heel relevant naar de levensloop van die stadsslaven te kijken.’
Achteraf vroegen talloze mensen hem waar ze meer over zijn onderzoek konden lezen. Fatah-Black lacht. ‘Dat kan wel, moest ik toen zeggen, maar dat is ontzettend saai. Toen realiseerde ik me: ik moet een boek schrijven dat mensen ook in hun vrije tijd willen lezen. Een publieksboek over stadsslavernij in Paramaribo, dat je ook gewoon cadeau kan doen.’
Rappers
Eerder dit jaar verscheen in Nederland het boek Roofstaat. Wat iedere Nederlander moet weten van Ewald Vanvugt onder veel belangstelling bij hiphoplabel Top Notch. Het boek is een bewerking van Vanvugts eerdere werk over het Nederlandse koloniale verleden en kreeg lovende kritieken. Populaire rappers maakten er in YouTube-filmpjes publiciteit voor.
De aandacht voor het koloniale verleden is flink toegenomen, constateert Fatah-Black met enige tevredenheid. In Nederland sprak hij afgelopen jaren op onder meer de slavernijherdenking Keti Koti en het zomerfestival Kwaku voor een vaak jong publiek.
Gek: de geschiedenis van Nederland en die van het imperium overzee horen bij de vakgroep vaderlandse geschiedenis niet bij elkaar.
Die toegenomen aandacht voor het koloniale verleden en slavernij lijkt vooral gestimuleerd te zijn door mensen van buiten de academische wereld.
‘Voor een deel klopt dat zeker. Het zijn postkoloniale migranten uit de Cariben en met name Suriname geweest die hebben gezegd: wij hebben hier een plek op basis van een gedeeld verleden, en dat verleden verdient aandacht. Dat resulteerde in een succesvolle lobby eind jaren negentig waardoor het nationaal monument en het NiNsee (Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis, red.) zijn opgericht. Begin deze eeuw is dat toen weer in de marge gedrukt, maar je merkt dat er nu een nieuwe generatie is die met dezelfde interesse op zoek gaat naar het verleden.’
Heeft de academische wereld daar de afgelopen decennia iets laten liggen?
‘Natuurlijk! Er is één boek verschenen (De Nederlandse Slavenhandel 1500-1850 van emeritus hoogleraar geschiedenis Piet Emmer uit 2000, CvdW). Dat ene boek voldoet in academische zin niet. Het bronnenonderzoek was minimaal. Er werd gewoon niet op een serieuze manier naar deze geschiedenis gekeken, maar vanuit een heel beperkte nationale blik.’
Is daarin de afgelopen jaren veel veranderd?
‘Weinig. In Leiden hebben we de vakgroep Vaderlandse geschiedenis, maar die gaat niet over het koloniale verleden.’ Hij laat een stilte vallen. ‘Dat vind ik gek. Dat de geschiedenis van Nederland en die van het imperium overzee niet vanzelfsprekend bij elkaar horen.’
Waarom is dat zo belangrijk?
‘Vaderlandse geschiedenis ís koloniale geschiedenis. Kijk bijvoorbeeld naar de vorming van het koninkrijk Nederland, nu tweehonderd jaar geleden. Om een eenheidsstaat te vormen, wordt dan een nieuw, nationaal bewustzijn gecreëerd, en daarin speelt dat imperium een gigantische rol. Voortdurend wordt benadrukt: we zijn niet alleen maar dit stukje Nederland, we zijn een wereldrijk. Steden verliezen hun autonomie en alle imperiale instituten van Amsterdam worden nationaal gemaakt. De Sociëteit der Suriname, de West-Indische Compagnie, de VOC; het wordt allemaal opgeheven en onderdeel van een landelijk ministerie van Koloniën. En tegelijk wordt een nieuwe laag ambtenaren en bestuurders gecreëerd. Al die nadruk op de koloniën, dat is een essentieel onderdeel van de vorming van Nederland.’
Het imperium wordt de Nederlanders als het ware ingegoten.
‘Precies. En daarvan kunnen we wel zeggen: dat is overzeese geschiedenis. Maar dat is natuurlijk niet zo. Het speelt zich allemaal hier af! Het ministerie van Koloniën kreeg een prominente plek midden in de nieuwe stadsplanning van Den Haag. Justitie en Koloniën zaten naast elkaar op het Binnenhof. En de carrières van ambtenaren lopen er dwars doorheen.
En het grappige is: eigenlijk denken we als we over we het over “onze” geschiedenis hebben juist heel vaak aan het koloniale verleden. Bijvoorbeeld: als ING een reclamespotje maakt voor SAIL, dan móéten die zeehelden daar om de een of andere reden weer in. En als we een tunnel onder het Centraal Station in Amsterdam maken, dan noemen we dat de De Ruyter-tunnel. Supersuf eigenlijk. Je kunt zoveel leuke namen bedenken, maar dat moet dan weer een zeeheld zijn. Nog zoiets: toen de PVV in 2010 nog wat meer tekst gebruikte voor hun verkiezingsprogramma, schreven ze: “Eeuwen wapperde onze vlag over alle zeeën en was de driekleur het symbool van vrijheid.” Daar moeten we weer naar terug, vindt men. Mensen associëren dat niet met het “gezeur” over de slavernij, of met excuses voor het koloniale verleden. Maar ondertussen zit die overzeese geschiedenis constant in ons bewustzijn.’
Die nauwe definitie van nationale, vaderlandse geschiedenis, ziet u dat de komende jaren wel veranderen?
‘Ik ben daar niet zo optimistisch over. Neem de Nationale Wetenschapsagenda, dat is echt weer een stap terug. Om geld te krijgen, moet het onderzoek weer over Nederland gaan, en dat houdt op bij de grenzen van de Noordzee. De nationalistische focus lijkt alleen maar toe te nemen. Het Rijksmuseum is nog altijd vreselijk nationaal ingericht. Zonder enige ironie is daar dat oude, negentiende-eeuwse museum gerecreëerd, alsof we vanaf Julius Civilus en de Batavieren één land en één volk zijn geweest. Eigenlijk lijkt vanaf het moment dat de multiculturele samenleving mislukt werd verklaard, het nationalisme in de geschiedenis alleen maar versterkt.’
Nieuwe religie
Fatah-Black werd geboren in Amsterdam-Zuidoost, uit een Koerdisch-Iraakse vader en Nederlandse moeder. Zijn interesse voor het koloniale verleden ontstond begin deze eeuw, ten tijde van de opkomst van Pim Fortuyn. ‘Ik was verbaasd over het gemak waarmee de hele Nederlandse intellectuele elite geen enkel antwoord had. Het gemak waarmee er gewoon werd gezegd: inderdaad, allochtonen zijn een probleem. De multiculturele samenleving is mislukt. Ik dacht: wacht even, dit vonden wij in Nederland toch niet? Toen ik in de jaren negentig opgroeide, werd ik heus wel voor nare dingen uitgescholden op school, maar ik dacht altijd: dit is stervende. Eigenlijk zijn we hier allemaal tegen racisme. Maar dat bleek dus helemaal niet zo te zijn. Kennelijk zit dit erg diep, realiseerde ik me toen. En: dit heeft met het koloniale verleden te maken.’
Ik was verbaasd over het gemak waarmee de Nederlandse intellectuele elite gewoon zei: inderdaad, allochtonen zijn een probleem.
Misschien was het een beetje overdreven, geeft hij nu toe. Maar vanaf die tijd besloot hij zich in zijn studie te richten op slavernij en het koloniale verleden.
Voor de hand lag die richting aan de Universiteit van Amsterdam allerminst. Hij herinnert zich een gesprek aan het eind van zijn master waarin hij zijn docent vertelde graag de Nederlandse slavenhandel te gaan onderzoeken. ‘Slavenhandel?’ was haar reactie. ‘Kun je niet beter iets met de Gouden Eeuw gaan doen?’
In 2011 schreef u nog in de krant: ‘Milde kijk op slavernij is nieuwe religie’. Hoe staat dat er vijf jaar later voor?
‘Er is meer serieuze interesse gekomen, absoluut. Dat zie je zowel aan de financiering van onderzoek als in de samenleving. Er is een grootschaliger onderzoek opgezet naar de economische impact van de slavernij, dat nu nog loopt. De eerste resultaten zijn er al wel: voor bepaalde steden is die impact ontzettend groot geweest. En dat gold voor de hele stad, tot aan de bakkers die brood moesten bakken voor de schepen aan toe. En de mensen van wie de slaven gekocht werden op de kust van Afrika accepteerden ook niet zomaar alles in ruil voor hun slaven. Dus Nederlanders die in slaven handelden, moesten ervoor zorgen dat ze via de wereldhandel bepaalde textiel en luxe ruilgoederen in handen kregen. Er was een duidelijk mondialiserend effect.
Ook bepaalde initiatieven geven me zeker hoop. In Den Haag organiseert historica Valika Smeulders stadswandelingen. Ze wijst gewoon aan: hier woonden mensen die slaven hadden, hier woonden mensen die slaaf waren geweest. En ineens zie je zo’n stad transformeren, van een helemaal witte ruimte naar een stad waar dat koloniale verleden inherent onderdeel van is. Dat soort rondleidingen heb je inmiddels in Amsterdam, Haarlem, Groningen.’
Waar komt die interesse van de nieuwe generatie voor het slavernijverleden vandaan?
‘Wat ik aan die nieuwe generatie interessant vind, is dat de focus zich niet meer alleen op de slavernij richt. Door alleen over slavernij te praten, kom je heel snel in de spiraal terecht van schuld erkennen, herstelbetalingen, enzovoort. Terwijl je daarmee in analytische zin niet echt veel verder komt. Want het is niet alleen het slavernijverleden, het is het koloniale verleden als geheel. En dat houdt niet op in 1863: het begint dan misschien pas. Pas op het moment dat slaven vrij werden, ontstond er een noodzaak voor andere, vaak subtielere onderdrukkingsmechanismen. Daarover gaat ook mijn eigen onderzoek: over de manier waarop slaven hun positie konden verbeteren en hoe dat in de jaren voorafgaand aan de afschaffing werd tegengewerkt. Dus die verbrede aandacht voor het hele koloniale systeem, dat juich ik erg toe.’
In de Volkskrant bekritiseerde Piet Emmer onlangs de aandacht van jonge activisten voor het onderwerp. Hij zegt: ‘Het verbaast me altijd weer dat mensen daar eindeloos over blijven zeuren. Het geeft je geen credits en je vergooit er je toekomstkansen mee. Ook als nazaat van een slaaf woon je in Nederland en moet je proberen om je hier thuis te voelen.’
‘Vreemd vond ik dat: mensen oproepen minder over het verleden te willen weten. En het klopt niet. Ik vind dat een jonge generatie mensen op een heel interessante manier bezig is met hun geschiedenis. Ze zoeken antwoorden, ook voor hedendaagse discriminatie en racisme. Dat is hun goed recht.’
De gedachte is: discriminatie is erg, maar hoe zinvol is het om daarvoor te blijven graven in de geschiedenis?
‘Dat weet ik niet, want het is mijn strijd niet. Maar als je hun interesse zo bagatelliseert, neem je discriminatie en racisme gewoon niet serieus. Als je op straat anders wordt aangekeken, als je bij een sollicitatie gediscrimineerd wordt, dan is het logisch dat je antwoorden zoekt op de vraag waarom dat zo is en dus ook naar het verleden kijkt.
En waarom zou je het eigenlijk zo erg vinden als mensen naar die geschiedenis kijken? Kennelijk doet dat dan dus pijn. Ik krijg wel eens mailtjes van mensen die willen benadrukken dat die slavernij toch allemaal niet zo belangrijk en vreselijk was. Dan denk ik: waarom wil je zó graag dat het niet belangrijk is? Dat vind ik verdacht. Blijkbaar hebben mensen liever niet dat wat er nu gebeurt te maken kan hebben met wat er in die tijd is gebeurd.’
Onlangs opperde u in een opiniestuk op Joop.nl dat de nadruk op geschiedenisonderwijs niet altijd de beste manier is voor de emancipatiestrijd.
‘Ik schreef dat naar aanleiding van een wetenschappelijk artikel over de Amerikaanse Black History Month, waarin een maand lang extra aandacht is voor zwarte geschiedenis. De hypothese in dat stuk was dat het historiseren een averechts effect zou kunnen hebben. Door steeds te benadrukken hoe vreselijk het in het verleden was, kan de urgentie in het heden op de achtergrond raken: het was destijds zó verschrikkelijk, dat is gelukkig nu anders, en dus is het eigenlijk wel best. Dat kan een verlammend effect hebben, die monumentalisering.
Volgens mij moet je het dus allebei doen. Je moet zowel kritisch naar het verleden kijken als naar het heden. En je mag de successen vieren. Maar hoewel we van ver zijn gekomen, valt er nog altijd veel te verbeteren.’
Bron: Vrij Nederland