Veganisme als een religie
Even voorbij Lille sta ik op wacht terwijl ze in een bosje plast. Mijn nichtje van 18 is voor een lang weekend mee naar Frankrijk. Tiener is veganist wat inhoudt dat ze veel water uit een grote glazen pot drinkt, met daarboven twee ogen en donkere krullen.
Al dat water moet eruit, ze moet erg nodig. Maar de wc is ‘kapoet’ zegt de man van de benzinepomp. Er is bij het gebouwtje weinig groen. Ze aarzelt totdat ik voorstel om haar af te schermen tegen de blikken van de mensen op de parkeerplaats.
Ons verlangen naar God krijgt vorm in projecten zoals het veganisme, of een bepaalde filosofische opvatting, of het geloof dat de wetenschap het antwoord op alle vragen geeft, of het nastreven van een studie en carrière, of het stichten van een gezin. Maar als we het verschil tussen ons verlangen en het project niet meer zien, worden we een slaaf van ons project, vertel ik haar. Dan kunnen we onze bezieling verliezen. Ze knikt, dat herkent ze wel.
Wandelend langs de kale akkers van Picardië, vertelt ze dat het veganisme haar de laatste tijd minder bevrediging geeft. Ze heeft het gevoel dat er meer moet zijn. “Maar wie ben je nog, als je geen veganist meer bent?” roep ik uit. Ze lacht.
Opnieuw uitvinden
Ik vertel dat ik pas een manuscript voor een nieuw boek af heb. Langer dan een jaar was ik er elke dag mee bezig, het wekte mij om vijf, zes uur ’s morgens met allerlei ideeën die ik op moest schrijven. Dat gaf structuur en zin aan mijn dagen. En nu? Wie ben ik als ik geen boek schrijf? Ik moet mezelf opnieuw uitvinden, zeggen mensen in zo’n situatie. Opnieuw vervuld worden met de Geest, verklaart de Bijbel.
In de drukte van alle projecten kan gebed ons weer in contact brengen met ons oorspronkelijke verlangen. Dat is altijd het verlangen om goed te doen, om ons aan iets of iemand toe te wijden, om te groeien als mens. Een verlangen dat nooit helemaal vervuld wordt omdat het uiteindelijk gericht is op de oneindige God. Elk project is beperkt en verliest zijn glans als het te belangrijk wordt. Dan krijgt ons verlangen ademnood. Is dit nou alles? zeggen we dan. ‘Onrustig is het hart totdat het rust vindt in God’, zegt Augustinus.
Dat laatste vertel ik maar niet, want wat moet Tiener met zo’n krakende kerkvader. Tot onze hilariteit noemt ze de aanstaande doop van ons kleinkind ‘doping’, spontaan krijgen we een knuffel waarna ze verder leest in ‘De charme van je darmen’. Ook heeft ze een boek over horoscopen mee, want er moet toch meer zijn.
Even voorbij Lille sta ik bij het bosje. Van haar ‘religie’ moet ze veel water drinken, ziet u. Ik sta op wacht, dat ben ik gewend. Als pastor sta ik op wacht bij de idealen, overtuigingen en projecten van mensen – tot die niet meer voldoen en het verlangen naar God begint door te breken.
Dan wordt een mens opnieuw uitgevonden. Pinksteren, noemt de kerk dat.
Bron: Trouw