Verzet en opstand van Brits-Indische immigranten
Nu wij 144 jaar Hindostaanse immigratie herdenken, is een zoektocht naar het massagraf van de ‘Gevallen Helden 1902’ op Mariënburg belangrijk.
Verzet en opstanden van onze voorouders zijn er vanaf het begin geweest. Sedert 1825 waren Brits-Indische contractarbeiders in grote delen van de wereld (Afrika, Australië, Azië) zeer gewild. Naar het Caraïbisch gebied begonnen ze in 1844 te komen.
Ze stonden bekend als sterk, arbeidzaam, spaarzaam, met weinig behoeften en geen hoge eisen aan het leven stellend, kortom gewillige werkers.
Hoe komt het dan toch dat ze verzet pleegden? Deze geronselde arbeiders kwamen onder andere omstandigheden te werken dan ze was voorgehouden. Volgens Koloniale Verslagen was er al vanaf 1874 sprake van verzet op de plantages, wat vaak niet openbaar werd omdat nieuwe arbeiders geworven moesten worden. Engeland had van 1874-1878 de werving stopgezet vanwege o.a. slechte verzorging. Vanaf 1879 begonnen de problemen opnieuw met een eerste dieptepunt in 1891. Op plantage Jaglust werd de directeur doodgekapt en daarna die van St. Barbara vermoord. Met spoed werd toen in Het Park een vergadering van planters bijeengeroepen ‘naar aanleiding van de steeds toenemende boosaardigheid onder de Britsch-Indische immigranten en de door hen gepleegde gruwelen van den laatste tijd’. De leiding hadden Knott, eigenaar van Alliance, en Mavor, directeur van Mariënburg. De vraag was wat te doen aan ‘den zorgwekkende toestand, die het leven en de bezittingen der ingezetenen hoe langer hoe meer in gevaar doet verkeeren’. Dagelijks uitten de koelies volgens de planters bedreigingen met oproer, brandstichting, verraderlijke aanvallen, moord, etc. De ervaring had geleerd dat de Brits-Indiërs de daad bij het woord voegden. Aan de gouverneur werd daarom gevraagd ‘om zoo spoedig als mogelijk maatregelen te nemen tot onderdrukking van de overmoed der immigranten en tot wering van de steeds meer en meer dreigende gevaren’, aldus De West-Indier van 7-10-1891. Volgens de Nieuwe Surinaamsche Courant werden de contractarbeiders heel slecht behandeld.
Uitgerekend op de plantages van Knott en Mavor hebben in 1902 binnen een maand twee opstanden plaats’, het tweede dieptepunt. Terugblikkend schrijft De Surinamer dat juli rijk was aan troebelen en onlusten:
Alliance, Zorg en Hoop, Mariënburg en Zoelen. De oorzaak was ontevredenheid over werk en loon. Deze krant vond dat de koelies van Alliance hun welverdiende straf moesten krijgen, omdat gebleken was dat de directeur niet schuldig was aan de opstand. Toch kwamen een nieuwe directeur en een hoofdopzichter uit Guyana; onderzoek wees uit dat de hoofdopzichter geld leende van de koelies en dat niet terug betaalde. Hij werd ontslagen. Klachten van de contractarbeiders gingen bijna altijd over de lage lonen en de hoge werkdruk. Klagen bij de politie en/of de districtscommissaris had geen zin, want het oordeel was: klachten ongegrond. Ze kregen ook geen toestemming zich bij de agentgeneraal te beklagen en het verlaten van de plantage werd altijd bestraft. Uit het Mariënburgarchief blijkt dat in 1891 nodeloos op de contractarbeiders was geschoten, waarbij vijf doden vielen. Er was een vechtpartij geweest tussen de arbeiders van de plantages Zoelen en Geertruidenberg, wat niets te maken had met de overheid. Zij verzetten zich daarom tegen het onderzoek van de Procureur-Generaal, die dat met schoten liet beantwoorden, wat zorgde voor het noodlottige gevolg. Bij een eerdere opstand te Zorg en Hoop (1884) waren er zeven doden gevallen, maar dat incident werd geheel buiten de publiciteit gehouden. Ook dat moeten we een dieptepunt noemen. Toch bleven ze hun werk doen, terwijl ze steeds minder betaald kregen: Van 06.00 tot 16.00 uur in de brandende zon of 10 uur fabrieksarbeid. Vier tot zes gulden per week werd drie of vier gulden. Ze werkten stipt en gingen daarna hun eigen moestuin bewerken. In de correspondentie naar de eigenaren in Nederland was er veel lof over hun arbeid, maar de contractarbeiders mochten het zelf niet weten, ze werden integendeel respectloos behandeld. De moord op Mavor had alles te maken een uit de hand gelopen arbeidsconflict over het loon, dat steeds minder moest worden van de eigenaren. Van deze uitbuiting wist debevolking niets en Mavors dood zorgde dan ook voor veel verbittering. ‘Beesten, ellendelingen, bloedhonden, moordenaars’, riep het ‘straatvolk’ de gewonde Brits-Indiërs toe, toen ze in Paramaribo aankwamen. Onze West schrijft: ‘De planters zijn het er onderling vrijwel over eens dat het moorddadig optreden der koelies te wijten is aan de bloedgierigheid dit menschenras eigen.’ Zij wilden daarom alleen Javanen uit Nederlands-Indië, omdat die meegaand waren en die zouden ze dus nog lagere lonen kunnen geven.
Tijdens het strafproces werd vooral ook over de lage lonen gesproken, die later na onafhankelijk onderzoek direct verhoogd werden. De contractarbeiders werden toen beter betaald en de rust keerde weer terug. Uit het hierboven geschetste kan geconcludeerd worden dat er sprake was van grove uitbuiting van en een gebrek aan respect voor deze harde erkers.
De arbeiders kregen niet het loon waar ze recht op hadden en ook niet de juiste behandeling. Onrecht ze aangedaan, beantwoordden ze dan ook op toen hun eigen manier. Te hopen is dat de locatie van het massagraf gevonden wordt en ook die een plek wordt als symbool voor strijd en opoffering van onze voorouders.
Bron: Sandesa 31 mei 2013, Dr. Lila Gobardhan – Rambocus