Waarom prasád offeren bij tempeldiensten?
Bij elke tempeldienst bij de hindú wordt er prasád (lett.: genade) gemaakt en geofferd. De juiste houding en het juiste denken die we moeten hebben bij het maken, serveren en eten van prasád, willen wij u volgens de bhakti-vedánta meegeven.
De kok denkt aan het plezier van zijn geliefde Devtá (Goddelijk aspect) en niet aan dat van zichzelf. Hij denkt: ” De Heer is zo goed geweest mij van deze ingrediënten te voorzien, laat mij deze op zo’n manier combineren en klaarmaken dat ik Hem ermee tevreden kan stellen.” Luister naar devotionele muziek of chant de mantra van je geliefde Devtá en vermijdt het spreken van wereldse aangelegenheden of roddels in de keuken. Reinheid houdt nauw verband met goddelijkheid.
De kok moet rein van lichaam en geest zijn. De keuken en het keukengerei moeten brandschoon zijn. De Heer aanvaardt wel een eenvoudige offerande uit een schone keuken, maar geen uitgebreide offerande uit een smerige keuken. De kok proeft nooit van de prasád als die nog niet geofferd is. De Heer moet de eerste zijn die ervan geniet. Degene die verdeelt moet ervoor zorgen dat iedereen wat prasád krijgt. Verspil geen voedsel en zeker geen prasád. Volgens de geschriften zal elk hoeveelheid voedsel, hoe klein dan ook, dat verspild wordt in tijden van overvloed, ons in precies dezelfde mate ontbreken in tijden van nood. Prasád is heilig en mag nooit in de vuilniston gegooid worden. Als het echt moet, voer het dan aan dieren, begraaf het of gooi het in water. Prasád moeten we niet als gewoon eten beschouwen, maar als een gunst van de Heer. Door prasád op de juiste wijze te bereiden en te eten, boeken wij vooruitgang in het geestelijk leven. Door de Heer, die in de vorm van prasád is verschenen te eren, stelt men Hem tevreden. Dit is werkelijke yoga: ons verbinden met de Allerhoogste.
De eenvoudige handeling van het offeren van prasád maakt ons bewust van een heel belangrijke lering uit de Veda’s: “Alles is afkomstig van de Heer en alles moet weer aan Hem geofferd worden voor ons geluk.” Dit geldt niet alleen voor prasád die geofferd wordt tijdens een tempeldienst, maar voor alle voedsel dat wij voor onszelf klaarmaken. Een offerande van ons dagelijks voedsel aan de Heer is niet omdat Hij plotseling honger heeft gekregen, maar omdat Hij onze toewijding wil zien. In de Bhagavad Gítá (IX.26) zegt Hij: ”Als men Mij met toewijding een bloem, een blad, fruit of water offert, zal ik het aanvaarden.” Hiermee nodigt hij ons in feite uit om onze eeuwige liefdevolle relatie met Hem weer op te wekken.
Bron: Sandesa 14/09/2012
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!