Welbeschouwd zijn mensen gelijker dan dieren
Samenwerken aan de gezondheid van mens en dier: het klinkt mooi, maar kan het? Daarover gaat morgen de Dag van de Milieufilosofie.
De zomer van 1959 verliep in Nederland zeer zonnig en heel droog. Mensen bestreden de warmte door ongekend veel ijsjes te eten. Maar de recordzomer zorgde ook voor narigheid. Zo was er een grote uitbraak van salmonellabesmettingen. Salmonella is een bacterie die voorkomt in de darmen van dieren en die mensen ziek kan maken als ze die binnenkrijgen. Volgens het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde was er verband tussen het warme weer en de vele ziektegevallen. “Men moet aannemen, dat er door de hoge temperaturen op de weg van de koelruimten en abattoirs tot de verbruiker – bij transport, in de winkel, in de keuken – zoveel gelegenheid voor groei van salmonella’s is geweest, dat een aantal mensen met een voldoende hoeveelheid kiemen zijn geïnfecteerd om met ziekte te reageren.”
De salmonella-uitbraak van 1959 komt aan de orde in het proefschrift waarop historica Floor Haalboom dit najaar in Utrecht hoopt te promoveren. Ze onderzocht hoe er in Nederland wordt gereageerd op zoönosen – ziekten die van dier op mens worden overgebracht. Morgen spreekt ze erover op de Dag van de Milieufilosofie in Amsterdam. Haalboom verdiepte zich behalve in salmonella ook in runder-tbc en de ‘gekkekoeienziekte’ BSE. Ze bracht in kaart welke partijen zich mengen in de discussie over de aanpak van de ziekte en wie dat debat uiteindelijk wint.
Twee partijen, zegt Haalboom, voelen zich de eigenaar van het probleem als er een ziekte van dieren op mensen overspringt. Aan de ene kant staat de landbouw (boeren en hun vertegenwoordigers, veeartsen en andere deskundigen), aan de andere kant de volksgezondheid. Voor de boeren is de ziekte en de bestrijding en preventie daarvan een economisch vraagstuk, voor de medici een gezondheidskwestie. Die twee botsen met elkaar.
Deskundig
Neem weer die salmonella-uitbraak van 1959. Als veroorzaker werd dierlijk veevoer aangewezen: geïmporteerd vismeel en beendermeel, waar de bacterie al in zat. Artsen drongen aan op een wettelijke verplichting om dit veevoer eerst te steriliseren voordat het gebruikt mocht worden. Boeren protesteerden daartegen en wezen op de kosten: wie zou die gaan betalen? Verder vonden de boeren dat zij dit probleem het beste zelf en zonder overheidsbemoeienis konden oplossen. En trouwens: hoe deskundig waren de deskundigen eigenlijk die besmet veevoer de schuld gaven? Tot vandaag keren die argumenten terug.
De argumenten van de boeren, stelt Haalboom vast, vonden veel meer weerklank in de politiek dan die van de artsen. Via hun belangenorganisaties hadden de boeren veel invloed op het ministerie van landbouw, dat verantwoordelijk was voor het veevoer. Het ‘medische’ kamp wist de politiek veel minder goed te beïnvloeden, en slaagde er daardoor niet in om ‘eigenaar’ te worden van het probleem.
Haalboom onderzoekt of de maatschappelijke verhoudingen tegenwoordig anders zijn. Om de belangenstrijd te boven te komen, is nu het ‘One Health-principe’ in zwang. Dat gaat uit van de gedachte dat de gezondheid van mensen, dieren en het milieu onlosmakelijk met elkaar verbonden is. De opkomst van One Health stond aan de basis van Haalbooms historische onderzoek
De gedachte dat de gezondheid van mens en dier en de omgeving met elkaar samenhangen, gaat al terug tot Hippocrates, maar is actueler dan ooit, zegt Joost van Herten, dierenarts en ethicus aan de universiteit Wageningen. “De wereldbevolking stijgt snel en daarmee ook de vraag naar dierlijk eiwit – mensen willen vlees eten. Dus worden er steeds meer dieren gehouden (zie grafiek, red.). Voeg daarbij het wereldwijde verkeer van mensen, dieren en goederen, en de verandering van het klimaat en je ziet dat het voorkomen en bestrijden van zoönosen bijzonder actueel is.”
Op de Dag van de Milieufilosofie zal Van Herten morgen betogen dat het One Health-principe heel mooi klinkt, maar dat er de nodige vraagtekens bij te plaatsen zijn. “Het idee van One Health is dat verschillende disciplines, artsen en veeartsen, samenwerken aan de gezondheid van mens en dier en milieu, in een holistische benadering. Dat kan heel goed werken. Een voorbeeld is de rabiësbestrijding op Bali. In 2008 was daar een grote uitbraak, waaraan zowel honden als mensen doodgingen. Na een inentingscampagne voor honden is de ziekte met 99 procent teruggedrongen.”
En in Nederland, zegt Van Herten, werkt de One Health-benadering bij het verminderen van antibioticagebruik in de veehouderij. “In 2009 werd er nog heel veel antibiotica gebruikt, misschien wel meer dan nodig is. Het probleem van structureel antibiotica toedienen is dat er uiteindelijk resistentie ontstaat waardoor er alsnog dieren en mogelijk ook mensen ziek kunnen worden. Inmiddels wordt er 60 procent minder antibiotica toegediend. Er wordt meer gedaan aan preventie van ziekte. Dat is goed voor dier en mens.”
Wat is gezondheid?
En toch is het zaak vragen te stellen bij de One Health-benadering, vindt Van Herten. “Om te beginnen: wat ís gezondheid eigenlijk? En is dat voor mensen en dieren wel hetzelfde? Voor mensen circuleren er verschillende definities van gezondheid. De Nederlandse Gezondheidsraad hanteert: ‘Gezondheid als het vermogen om zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen in het leven’. Maar is dat wel van toepassing op dieren, zeker de dieren die door mensen worden gehouden? Kunnen die een eigen regie voeren?”
Dat is een discussie over de juiste definitie. Maar de One Health-benadering brengt ook morele dilemma’s met zich mee, zegt Van Herten. “Bij een ziekte als Q-koorts worden gezonde dieren geruimd om verdere verspreiding van de ziekte naar mensen te voorkomen. Maar is dat ruimen ook in het belang van de dieren? Is dit echt een One Health-aanpak, of is de gezondheid van het dier hier een instrument om de gezondheid van mensen te bevorderen?”
Morele status
En dat woordje ‘one’, denkt Van Herten hardop, wat betekent dat precies? Als er sprake is van één gezondheid van mens en dier, betekent dat dan ook dat mensen en dieren dezelfde morele status hebben en dat hun belangen dus even zwaar wegen?
Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde schreef over de salmonella-uitbraak van 1959 dat het vermoeden rees ‘dat de salmonella’s onder onze veestapel bijzonder sterk zijn verspreid’. En: ‘Ieder zal begrijpen, dat in de massa-bedrijven van onze grote abattoirs en exportslachterijen voortdurend gevaar van besmetting bestaat, vooral indien bij machinale bewerking veel dieren eenzelfde instrument passeren.’
Als Floor Haalboom met historische voorbeelden aantoont hoe lastig het probleem politiek te bestrijden is, en Joost van Herten zich afvraagt of de nu omarmde One Health-benadering wel zo effectief is, wat is er dan wél nodig om mensen en dieren zonder ziektes naast elkaar te laten leven?
Haalboom: “Zelfs als artsen en veeartsen samenwerken om zoönosen te bestrijden – omdat zij zich verantwoordelijk voelen – blijven er factoren in het spel die een goede aanpak belemmeren. Welke dat zijn en hoe dat dan moet? Daar heb ik wel ideeën over, maar die houd ik nog voor mezelf. Ik zet ze uiteen in mijn proefschrift dat in september verschijnt.”
Van Herten: “De ultieme oplossing voor zoönosen zou misschien zijn: geen dieren meer houden. Maar dat lijkt me geen realistisch scenario. Voor mij als ethicus geeft One Health aanleiding voor meer maatschappelijk debat over het belang van gezondheid van dieren en milieu. Veel problemen zijn het gevolg van de impact van menselijk handen op het ecosysteem. Dan kun je de vraag stellen of de menselijke gezondheid altijd boven alles gaat.”
Bron: https://www.trouw.nl/religie-en-filosofie/welbeschouwd-zijn-mensen-gelijker-dan-dieren~a0287a6f/